Op grond van de cao voor de Houtverwerkende Industrie heeft een werknemer recht op het normuurloon, tenzij sprake is van onvoldoende opleiding of ervaring. Dan komt een werknemer in de aanloopschaal. Volgens het hof had de werkgever voldoende gemotiveerd betwist dat de werknemer aan de functievereisten voldeed en dat de werknemer daarom moest bewijzen dat hij ten onrechte in een lagere schaal was geplaatst. De Hoge Raad oordeelt anders. Nu uit de cao blijkt dat de hoofdregel het normuurloon is, moet de werkgever de uitzonderingen hierop bewijzen.
Wat was er aan de hand?
In dit geding vordert de werknemer betaling over de periode(s) van het dienstverband – te weten:1 mei 2010 tot en met 30 april 2012 en 27 augustus 2012 tot en met 26 augustus 2014 – van het verschil in salaris en vakantietoeslag tussen hetgeen de werkgever feitelijk heeft voldaan en hetgeen de werkgever conform de cao verschuldigd was.
De werknemer heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de werkgever aan hem op grond van de cao het zogeheten ‘normloon’ verschuldigd was.
De werkgever heeft de vordering van de werknemer betwist en daartoe, voor zover in cassatie van belang, betoogd dat de werknemer niet voldeed aan de eisen die worden gesteld voor de uitoefening van de functie van productiemedewerker. Daarom stond de cao toe dat de werkgever de werknemer inschaalde in een zogeheten ‘instroomschaal’.
De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer grotendeels toegewezen.
Hof: bewijslast bij werknemer
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de werknemer veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen werkgever op basis van het vernietigde vonnis heeft voldaan.
Het hof heeft geoordeeld dat de werknemer in deze procedure stelt dat hij recht heeft op het normloon op de grond dat hij voldeed aan de functie-eisen, dat de werkgever dit gemotiveerd heeft betwist en dat bij die stand van zaken, ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv, op de werknemer de bewijslast van zijn stelling rust. Een bijzondere regel waaruit een andere bewijslastverdeling voortvloeit is er niet, terwijl de eisen van redelijkheid en billijkheid ook niet tot afwijking van de hoofdregel aanzetten.
Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat het bewijsaanbod van de werknemer onvoldoende specifiek is, zodat het hof aan bewijslevering niet toekomt, waardoor de werknemer gedurende de gehele periode van de elkaar opvolgende dienstverbanden niet voldeed aan de eisen van de functie. Het gevolg daarvan is dan weer dat de werknemer niet het normloon toekwam.
In cassatie: onjuiste rechtsopvatting
De werknemer heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het eerste onderdeel van het middel klaagt primair dat de beslissing van het hof dat op grond van art. 150 Rv op de werknemer de bewijslast rust van zijn stelling dat hij voldeed aan de eisen van de functie en daarom recht heeft op het normloon, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Wat zegt de cao?
Art. 10 cao bevat een overzicht van de (uur)lonen die gelden voor de verschillende loongroepen.
Uit de opzet en de bewoordingen van art. 10 cao volgt dat het daarin neergelegde stelsel als volgt moet worden begrepen.
De werknemer die aan de eisen van zijn functie voldoet, ontvangt het bij die functie behorende normloon (art. 10, onder a). Voor een lagere salariëring dan die conform het normloon is slechts plaats bij werknemers zonder opleiding en ervaring die voor het eerst in de bedrijfstak gaan werken (art. 10, aanhef), dan wel bij werknemers die nog niet aan de functie-eisen voldoen (art. 10, onder b).
Salariëring conform normloon = hoofdregel
Salariëring conform het normloon vormt in het stelsel van art. 10 cao dus de hoofdregel. Dit vindt bevestiging in het woord “normloon”.
Hieruit volgt dat de werknemer die aanspraak maakt op het volgens de hoofdregel voor een bepaalde functie geldende normloon, ermee kan volstaan te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat hij een arbeidsovereenkomst met de werkgever is aangegaan, dat daarop de cao van toepassing is en dat hij in die functie is tewerkgesteld.
Bewijzen dat uitzondering op hoofdregel geldt
Het is vervolgens aan de werkgever om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat een van de uitzonderingen op die hoofdregel van toepassing is, zodat de werknemer geen aanspraak kan maken op het normloon. De vermelde klacht is dus terecht voorgesteld.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van hof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2018 en verwijst het geding naar hof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.
Uitspraak Hoge Raad, 30 augustus 2019, ECLI:NL:HR:2019:1294