Als de Belastingdienst wil bewijzen dat de werkkostenregeling niet van toepassing is, is het alleen verwijzen naar de door de fiscus gehanteerde doelmatigheidstoets van 2.400 euro per werknemer per jaar onvoldoende, aldus de Hoge Raad.
Een werkgever kende sinds 2007 een aandelenplan dat de groepsraadsleden het recht geeft maximaal 75 procent van zijn bruto bonus aan te wenden voor de verwerving van bepaalde aandelen. Volgens het aandelenplan zorgt de werkgever voor de afdracht van de op grond van het aandelenplan verschuldigde belastingen en sociale verzekeringspremies voor zover vereist. Met ingang van 2012 paste de werkgever voor het aandelenplan de werkkostenregeling toe. De inspecteur van de Belastingdienst vond dat niet gebruikelijk.
Oordeel Hof
Volgens het hof moet de inspecteur aantonen dat de verstrekte aandelen niet als eindheffingsbestanddeel zijn aan te merken omdat niet aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan.
Aan die toets is niet voldaan als sprake is van een ongebruikelijke situatie, dat wil zeggen: een naar algemeen maatschappelijke opvattingen onacceptabele toepassing van die bepaling.
Vergoedingen en verstrekkingen die naar algemeen maatschappelijke opvattingen geen zuiver zakelijk karakter en evenmin een gemengd karakter hebben (zwak loon vormen) vallen niet binnen het bereik van die bepaling, aldus het Hof.
De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de verstrekkingen de gebruikelijkheidstoets niet doorstaan. Het gaat per werknemer om een in aantal en waarde omvangrijk pakket aandelen dat aan een selecte groep werknemers wordt toegekend die daarmee op individueel niveau een aanzienlijk voordeel behalen, terwijl die toekenning niet plaatsvindt ter vergoeding van werkkosten die door de werknemer daadwerkelijk zijn gemaakt, zo oordeelt het Hof.
Voordeel uit dienstbetrekking = loon
Een verstrekking waarbij sprake is van een voordeel dat redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de dienstbetrekking, behoort, ook als dat voordeel naar algemeen maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel wordt ervaren, in het kader van de werkkostenregeling tot het loon. De werkkostenregeling gaat ervan uit dat niet van belang is wat de aard is van het loonbestanddeel.
Voor de toepassing van de werkkostenregeling is geen plaats als niet wordt voldaan aan de gebruikelijkheidstoets.
Niet aan stelplicht voldaan
Een redelijke bewijslastverdeling brengt mee dat de inspecteur die het standpunt inneemt dat, gelet op de gebruikelijkheidstoets, de door een werkgever aangewezen vergoedingen of verstrekkingen niet als eindheffingsbestanddeel zijn aan te merken, feiten en omstandigheden moet stellen die dat standpunt kunnen dragen, en die feiten en omstandigheden bij gemotiveerde betwisting aannemelijk moet maken. Aan deze stelplicht voldoet de inspecteur niet door uitsluitend te verwijzen naar de door de Belastingdienst gehanteerde doelmatigheidstoets van 2.400 euro per werknemer per jaar.
Gebruikelijkheidstoets
Buiten het feit dat de gebruikelijkheidstoets erop is gericht om oneigenlijk gebruik te beperken en extreme situaties te voorkomen, biedt de totstandkomingsgeschiedenis van de werkkostenregeling nauwelijks aanknopingspunten over de wijze waarop aan de stelplicht kan worden voldaan. Het ligt echter voor de hand dat hierbij onder meer als gezichtspunten in aanmerking kunnen komen:
- de gebruikelijkheid van de aanwijzing van een vergoeding of verstrekking als eindheffingsbestanddeel;
- vergelijkingen met de werkkostenregeling voor andere werknemers van dezelfde werkgever; en
- vergelijkingen met werkkostenregelingen voor collega’s van de werknemer in dezelfde functiecategorie bij dezelfde werkgever en voor werknemers bij andere werkgevers.
Reikwijdte werkkostenregeling
De reikwijdte van de werkkostenregeling is niet beperkt tot vergoedingen en verstrekkingen die naar algemeen maatschappelijke opvattingen een zuiver zakelijk of een gemengd karakter hebben. Het oordeel van het Hof berust op een onjuiste rechtsopvatting, zo beslist de Hoge Raad.
Uitspraak Hoge Raad van 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1050