
De ontslagen werknemer verzoekt bij de kantonrechter voor recht te verklaren dat de werkgever geen vorderingen op grond van de auto- en/of fietsleaseregelingen op de werknemer heeft, dan wel dat de werknemer niet gehouden is om de afkoopcompensatie(s) die daaruit voortvloeien te voldoen.
Ontslag op staande voet terecht
De kantonrechter oordeelt dat door het handelen van de werknemer van de werkgever redelijkerwijs niet kon worden verwacht de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De werknemer heeft de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst ernstig veronachtzaamd en hierover gelogen. Hierdoor is hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig geworden. De conclusie is dat er sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor het ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet is daarom rechtsgeldig gegeven.
De kantonrechter is van oordeel dat het belang van de werkgever bij een directe beëindiging van de arbeidsovereenkomst in dit geval zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de werknemer.
Eindafrekening verrekend
Vast staat dat de werkgever de eindafrekening heeft verrekend met eventuele vorderingen en hierbij geen rekening heeft gehouden met het behouden van het minimumloon van de werknemer. Volgens de werknemer was het de werkgever op grond van artikel 7:632 lid 2 BW niet toegestaan om bij het einde van het dienstverband onder het minimumloon te verrekenen.
De kantonrechter stelt voorop dat artikel 7:632 BW de mogelijkheden van de werkgever om vorderingen op de werknemer te verrekenen met het loon beperkt. Slechts de in art. 7:632 lid 1 BW opgesomde vorderingen kunnen tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst worden verrekend. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst, zoals hier het geval is, is verrekening ook mogelijk buiten de in art. 7:632 lid 1 BW vermelde gevallen. Deze verrekening moet wel voldoen aan het bepaalde in artikel 6:135 sub a BW.
Beslagvrije voet
De werkgever mag een eventuele vordering op de werknemer niet verrekenen met het deel van loon dat onder de beslagvrije voet valt. Nu de werkgever hier geen rekening mee heeft gehouden, veroordeelt de kantonrechter wat betreft nabetaling de werkgever tot betaling van de eindafrekening tot de hoogte van de voor de werknemer geldende beslagvrije voet van het loon, met een maximum van het door de werknemer verzochte bedrag van € 2.389,44 bruto.
De wettelijke rente hierover is ook verschuldigd.
Transitievergoeding niet toewijsbaar
Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, is er in dit geval wel sprake van. De feiten en omstandigheden zijn namelijk van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van de werknemer dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. De werknemer is door zijn handelen het vertrouwen van de werkgever onwaardig geworden.
De transitievergoeding is daarom niet toewijsbaar.
Gefixeerde schadevergoeding
Het verzoek tot betaling van een bedrag van € 14.101,50 bruto aan gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen. Er is sprake van rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, zodat de grondslag van deze vordering ontbreekt.
Autoleaseregeling
Partijen zijn een autoleaseregeling overeengekomen.
De werknemer erkent dat in artikel 8 van de autoleaseregeling is afgesproken dat de werknemer het leasecontract of de afkoopcompensatie moet betalen als hij wegens een dringende reden wordt ontslagen.
Afkoopsom
De werkgever heeft onweersproken gesteld dat hij de werknemer in de gelegenheid heeft gesteld om het autoleasecontract af te handelen, maar dat hij niets meer van de werknemer heeft vernomen. De werkgever heeft vervolgens de afkoopsom over de resterende leasetermijn, die de leasemaatschappij bij de werkgever in rekening heeft gebracht, aan de werknemer doorbelast.
Nu partijen een overeenkomst hebben gesloten op basis waarvan de werkgever de afkoopcompensatie in rekening kan brengen, moet het verzoek van de werknemer dat de werkgever geen vordering heeft op basis van de autoleaseovereenkomst worden afgewezen.
Overnemen door andere collega?
De werknemer stelt dat, nu hij het autoleasecontract niet heeft overgenomen, het aannemelijk is dat de leaseauto in ieder geval voor het einde van de leasetermijn aan een andere medewerker van de werkgever ter beschikking had kunnen worden gesteld.
Volgens de werknemer volgt uit de rechtspraak dat de plicht om een afkoopcompensatie te betalen in dat geval ontbreekt, althans dat de afkoopcompensatie in redelijkheid moet worden gematigd.
De werkgever betwist dat er een collega is die de leaseauto van de werknemer had kunnen overnemen. Zelfs als deze er wel was geweest volgt volgens de werkgever uit de rechtspraak dat hij kosten bij de werknemer in rekening mocht brengen.
De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer zijn stelling dat een collega de leaseauto had kunnen overnemen, of alsnog kon overnemen binnen de afloop van de leasetermijn, niet heeft onderbouwd. De werknemer heeft niet gesteld welke collega zijn leaseauto in dat geval had kunnen overnemen of heeft overgenomen. Dit standpunt van de werknemer slaagt daarom niet.
Aan informatieplicht voldaan?
De werknemer stelt zich verder op het standpunt dat uit het beding van artikel 8 van de autoleaseregeling onvoldoende duidelijk volgt wat de eventuele financiële gevolgen zijn in het geval de afkoopsom in rekening wordt gebracht, zodat niet aan de informatieplicht is voldaan.
De kantonrechter is van oordeel dat werkgever verplicht is zijn werknemers goed te informeren, in dit geval expliciet schriftelijk, op welke wijze de afkoopsom wordt berekend.
In de overgelegde factuur van de leasemaatschappij aan de werkgever staat het volgende vermeld; “doorbelasting inzake vroegtijdige beëindiging leasecontract van [kenteken] , Inname auto (A)”.
Niet duidelijk
Onduidelijk is welke kosten in rekening zijn gebracht en of niet ook gederfde winsten etc. door het leasebedrijf aan de werkgever zijn doorbelast. Uit de factuur is in ieder geval wel duidelijk dat de btw niet is doorbelast. De werkgever heeft ook geen specificatie overgelegd van het bedrag dat hij aan de werknemer heeft doorbelast.
Bovendien staat volgens de werknemer de hoogte van de afkoopsom niet in verhouding tot het salaris van de werknemer, waardoor het onredelijk is om deze in het geheel op de werknemer te verhalen.
Matiging afkoopsom
De werknemer heeft om matiging van de afkoopsom verzocht. Dit is niet, dan wel onvoldoende, door de werkgever betwist.
Op grond van het voorgaande wijst de kantonrechter de verklaring voor recht dat de werkgever geen vorderingen heeft uit hoofde van de autoleaseregeling niet toe, maar wel het verzoek van de werknemer tot matiging van de afkoopsom van de autoleaseregeling en wel tot een bedrag van € 6.500.
Fietsleaseregeling
Partijen zijn daarnaast ook een fietsleaseregeling overeengekomen. In artikel 7 onder punt 2 van de fietsleaseregeling staat het volgende opgenomen:
“2. Het contract wordt voortijdig beëindigd
Als je zelf besluit om uit dienst te gaan of jouw contract wordt niet verlengd dan zijn er twee mogelijkheden:
A) de fiets overnemen en B) de resterende leasetermijnen betalen (..).
A. Je neemt de fiets over
Je kiest ervoor om de fiets over te nemen. In dat geval koopt [bedrijf 1] het contract af bij de leasemaatschappij en neemt de fiets over. [bedrijf 1] verkoopt de fiets aan jou voor de op dat moment geldende waarde in het economisch verkeer en houdt dit bedrag in op jouw nettoloon. In de praktijk is dit bedrag ongeveer gelijk aan de resterende leasetermijnen plus circa 20% van de nieuwwaarde.”
‘Onduidelijke bepaling’
Volgens de werknemer moet de in de fietsleaseregeling opgenomen regeling, dat de resterende leasetermijnen verschuldigd zijn als de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd of als de werknemer zelf heeft besloten om uit dienst te gaan, worden gezien als een onduidelijke bepaling en in het nadeel van de werkgever worden uitgelegd.
Fiets overgenomen
De werkgever heeft tijdens de mondelinge behandeling echter onweersproken gesteld dat de werknemer er zelf voor heeft gekozen om de leasefiets te behouden. Dit betekent dat de werknemer heeft gekozen voor optie A.
Onder optie A is duidelijk omschreven dat de werknemer in dat geval het bedrag aan de resterende leasetermijnen plus circa 20% van de nieuwwaarde van de fiets moet betalen.
De kantonrechter oordeelt dat, gezien deze omstandigheid, onder de zinsnede “jouw contract wordt niet verlengd” ook begrepen moet worden het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet.
Zelf gekozen om fiets te behouden
De stelling van de werknemer dat sprake is van een onduidelijke bepaling die in het nadeel van de werkgever moet worden uitgelegd niet kan slagen, nu de werknemer zelf heeft gekozen om de fiets te behouden, aldus de kantonrechter.
De verklaring voor recht dat de werkgever geen vordering heeft uit hoofde van de fietsleaseovereenkomst moet daarom worden afgewezen. De kantonrechter ziet ook geen redenen om de afkoopcompensatie ten bedrage van € 3.207,83, die is berekend overeenkomstig de duidelijk opgestelde regeling (en zonder btw), te matigen. Het verzoek van de werknemer moet daarom worden afgewezen.
Vernietiging concurrentie en/of relatiebeding
Partijen zijn in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst een non-concurrentiebeding en een relatiebeding overeengekomen. Nu er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet kan het beroep van de werknemer op artikel 7:653 lid 4 BW niet slagen.
De werknemer stelt zich daarnaast op het standpunt dat hij door het concurrentie- en relatiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever. Door zijn leeftijd van 62 jaar en zijn eenzijdig arbeidsverleden wordt hij zodanig beperkt dat het vinden van een nieuwe baan nagenoeg onmogelijk wordt gemaakt, aldus de werknemer.
De werkgever heeft echter aangegeven groot belang te hebben bij bescherming van het bedrijfsdebiet tegen de gebleken onbetrouwbaarheid van de werknemer die uit hoofde van zijn functie op de hoogte is van zeer vertrouwelijke commerciële en financiële bedrijfsinformatie, waaronder ook kennis van klanten en contacten van de werkgever.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van de werknemer op de belangenafweging van artikel 7:653, lid 3 sub b BW in zijn nadeel uitwijst.
De werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat hij door het beding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever.
Het verzoek tot geheel of gedeeltelijk vernietiging van het concurrentie- en/of relatiebeding wordt daarom afgewezen.
Nu het verzoek van de werknemer tot nabetaling van de eindafrekening wordt toegewezen, komt de kantonrechter toe aan behandeling van het verzoek van de werkgever tot betaling van € 13.416,56 aan nevenvordering ex artikel 7:686a BW.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- resterende termijnen leaseauto € 9.863,00
- kosten schoonmaken leaseauto € 250,00
- resterende termijnen leasefiets € 3.207,83
- openstaande parkeerboete € 95,73
Totaal € 13.416,56
Ten aanzien van de afkoopsom van de leaseauto (post 1) heeft de kantonrechter al overwogen dat dit bedrag wordt gematigd. Dit deel van het verzoek is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 6.500.
Ten aanzien van de afkoopsom van de leasefiets (post 3) overweegt de kantonrechter dat deze voor toewijzing gereed ligt.
De werknemer heeft tegen de kosten van het schoonmaken van de leaseauto en de openstaande parkeerboete geen verweer gevoerd, zodat dit deel van het verzoek (posten 2 en 4) , dat de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toewijsbaar is.
Het totaalbedrag waar de werkgever recht op heeft bedraagt € 10.053,56.
Dit bedrag is toewijsbaar, voor zover dit nog niet is betaald, al dan niet door middel van verrekening. Gezien de omstandigheden wordt de werknemer de gelegenheid geven het bedrag binnen een maand na de datum van de uitspraak te voldoen.
Uitspraak Rechtbank Limburg, 19 maart 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:2555