
De werknemer is in dienst bij de werkgever. Hij heeft zijn salaris over november en december 2024 niet ontvangen. In deze procedure vordert de werknemer betaling daarvan en stelt hij een aantal nevenvorderingen in. De werkgever beroept zich op betalingsonmacht. De kantonrechter wijst de loonvordering toe.
In financiële problemen
De werknemer heeft aangevoerd in de financiële problemen te raken doordat hij zijn loon niet ontvangt. Hieruit volgt een spoedeisend belang voor de werknemer. De werkgever heeft ook niet weersproken dat de werknemer een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
Loon over november en december 2024
De werkgever heeft op de zitting erkend dat de werknemer aanspraak heeft op zijn loon van
€ 6.000 bruto per maand over de maanden november en december 2024. De werkgever heeft aangevoerd wel te willen betalen, maar niet te kunnen betalen. Hij beroept zich op betalingsonmacht.
De werknemer heeft in reactie daarop aangegeven dat de werkgever de betalingsonmacht niet heeft aangetoond. Bovendien geldt volgens de werknemer dat de werkgever in de praktijk zorgt dat de werkgever leeg is, door geld over te maken naar een andere groepsvennootschap en weer geld terug te storten als er betalingen moeten worden verricht.
De kantonrechter wijst de loonvordering over november en december 2024 toe. Eventuele betalingsonmacht ontslaat de werkgever niet van de verplichting om het loon te betalen.
Loon vanaf januari 2025 tot einde arbeidsovereenkomst
De werknemer maakt aanspraak op toekomstige loonbetalingen, tot het moment dat er een rechtsgeldig einde komt aan de arbeidsovereenkomst. de werkgever heeft aangevoerd dat dit een toekomstige vordering betreft. Volgens de werkgever is er nog geen prestatie verricht en is het nog onzeker of de werknemer ziek blijft of zal komen werken.
Toekomstige loonvordering toegewezen
De kantonrechter wijst de toekomstige loonvordering toe. Uit het betalingsgedrag van de werkgever over voorgaande maanden en de stelling dat hij in financieel zwaar weer verkeert, volgt de verwachting dat de werkgever ook het loon over deze maand en komende maanden niet (tijdig) zal voldoen. Zoals op de zitting toegelicht, zou dat betekenen dat de werknemer voor elke maand loon opnieuw een procedure moet starten. Bovendien geldt dat de werknemer zowel in de situatie dat hij ziek zou blijven als in de situatie dat hij zou herstellen en zou komen werken aanspraak heeft op zijn loon.
Tot slot weegt voor de kantonrechter mee dat de werknemer een ontbindingsverzoek heeft ingediend dat op 18 februari 2025 op zitting zal worden behandeld. Daarmee bestaat de kans dat de arbeidsovereenkomst binnen afzienbare termijn tot een einde zal komen.
Vakantiebijslag
De werknemer heeft op de zitting toegelicht dat de vakantiebijslag normaal gesproken in de maand mei of juni wordt uitbetaald. Dit betekent dat de vordering tot betaling van vakantiebijslag over het loon vanaf november 2024 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst pas over 4 tot 5 maanden opeisbaar is. De werkgever heeft dat ook aangevoerd. De vordering tot betaling van de vakantiebijslag wijst de kantonrechter om die reden af.
Wettelijke verhoging
De werknemer vordert de wettelijke verhoging over alle gevorderde loonbedragen. Voor zover de werknemer daarmee ook doelt op de toekomstige loonbetalingen (vanaf januari 2025 tot het einde van de arbeidsovereenkomst) geldt dat wettelijke verhoging pas verschuldigd wordt op het moment dat het loon te laat wordt betaald. Daar is nu (nog) geen sprake van. Ook is geen wettelijke verhoging verschuldigd over de vordering tot betaling van vakantiebijslag, aangezien deze vordering wordt afgewezen.
Te late betaling
De werkgever is wel wettelijke verhoging verschuldigd over het loon over de maanden november en december 2024. Volgens de arbeidsovereenkomst en de in het geding gebrachte loonstroken wordt het loon telkens aan het einde van de maand uitbetaald. Beide maanden zijn nog steeds niet uitbetaald door de werkgever, zodat vast staat dat er sprake is van te late betaling.
Geen aanleiding voor matiging
De werkgever heeft op de zitting een beroep op matiging gedaan en in dat kader verwezen naar haar slechte financiële positie. Zoals al overwogen heeft de werkgever deze gestelde slechte financiële positie op geen enkele manier onderbouwd. Het argument van betalingsonmacht is ook voor het eerst op de zitting aangevoerd. In de correspondentie tussen partijen voorafgaand aan de procedure wordt er met geen woord over gerept en geeft de werkgever juist aan het salaris te zullen betalen.
Maximale wettelijke verhoging van 50%
De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om het beroep op matiging te honoreren. De kantonrechter wijst de maximale wettelijke verhoging toe. Deze bedraagt over de maand november 2024 50% van het loon. De hoogte van de wettelijke verhoging over het loon van de maand december 2024 zal afhangen van het tijdstip van betaling.
Werkelijk gemaakte juridische kosten
De werknemer vordert vergoeding van de werkelijk door hem gemaakte kosten van juridische bijstand. Hij voert in dat kader aan dat hij door de weigering van zijn werkgever om het loon te betalen gedwongen is te procederen en kosten te maken. Vanwege zijn gezondheidssituatie was het voor hem niet mogelijk om de procedure zelf te voeren.
Alleen bij misbruik procesrecht of onrechtmatig handelen
De kantonrechter overweegt dat voor vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten volgens vaste jurisprudentie alleen plaats is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als in dit geval het voeren van verweer achterwege had moeten blijven, omdat het volstrekt duidelijk was dat dit niet gevoerd had moeten worden.
Het gaat dan om een verweer dat is gebaseerd op onjuiste feiten of om een verweer waarvan van tevoren al duidelijk was dat het geen kans van slagen zou hebben. De kantonrechter mag niet gauw misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het voeren van een procedure aannemen, gelet op het grote belang van toegang tot de rechter.
Hoge lat niet gehaald
In dit geval wordt de hoge lat zoals hiervoor uitgelegd niet gehaald. De werkgever krijgt weliswaar overwegend ongelijk, maar het verweer dat zij heeft gevoerd levert geen misbruik van procesrecht op. Het verweer slaagt ook gedeeltelijk. De vordering tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten wordt daarom afgewezen.
Wettelijke rente
De werknemer vordert de wettelijke rente over het achterstallige loon, het toekomstige loon, de vakantiebijslag, de werkelijk gemaakte juridische kosten en de wettelijke verhoging.
Wettelijke rente is verschuldigd als in dit geval de werkgever in verzuim is met betaling van een geldsom. Dat is het geval ten aanzien van het loon over november en december 2024. De wettelijke rente over deze vordering is toewijsbaar. De werknemer vordert de wettelijke rente vanaf 29 december 2024 over bedragen die opeisbaar zijn. De kantonrechter houdt daarom deze datum aan voor wat betreft het loon over november 2024.
Nog niet in verzuim
Voor het loon over december 2024 geldt dat de werkgever op 29 december 2024 nog niet in verzuim was, nu het loon uiterlijk op de laatste dag van de maand moest worden betaald. De wettelijke rente over het loon over december 2024 wordt daarom toegewezen vanaf 1 januari 2025.
Ten aanzien van de loonbetaling over januari 2025 en de overige maanden tot het einde van de arbeidsovereenkomst geldt dat de werkgever (nog) niet in verzuim is. Die loonbetalingen zijn immers nog niet opeisbaar. De wettelijke rente over deze vordering wordt daarom afgewezen.
Rente over wettelijke verhoging toewijsbaar
De wettelijke rente over de wettelijke verhoging is wel toewijsbaar. De werknemer heeft aanspraak gemaakt op betaling daarvan bij brief van 11 december 2024, zodat de werkgever in verzuim is geraakt. Nu de werknemer de wettelijke rente vordert vanaf 29 december 2024, wordt ook hier weer die datum aangehouden.
Voor toewijzing van de wettelijke rente over de gevorderde vakantiebijslag en de werkelijk gemaakte juridische kosten is geen plaats nu deze vorderingen worden afgewezen.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:321