Kort geding over het invaren onder de Wet toekomst pensioenen door Beroepspensioenfonds De Loodsen (transitietermijn). De vordering van een gepensioneerde loods om twee maanden uitstel te krijgen voor het invaren, wordt afgewezen.
Wat speelt er in deze zaak?
Beroepspensioenfonds De Loodsen (BPL) is het beroepspensioenfonds voor de loodsen uit het Loodsenregister en voor haar pensioengerechtigden. Zij geeft uitvoering aan een pensioenstatuut dat is vastgesteld door de Nederlandse Loodsencorporatie (de NLc).
De eiser is een gepensioneerde loods. Hij ontvangt een ouderdomspensioen van BPL.
Wet toekomst pensioenen
De Wet toekomst pensioenen is per 1 juli 2023 in werking getreden. Deze wet strekt tot herziening van het pensioenstelsel in Nederland. De NLc heeft haar pensioenstatuut aan deze wet aangepast, met als beoogde ingangsdatum 1 januari 2025.
Op 10 november 2024 heeft BPL bekend gemaakt dat zij de goedkeuring van De Nederlandse Bank had ontvangen voor het invaren.
Brief met prognose
BPL heeft bij brief van 28 november 2024 de gepensioneerde deelnemer een prognose gestuurd van zijn pensioen onder de nieuwe regeling. In de brief staat ook dat de definitieve berekening van het pensioen enkele maanden na het invaren volgt en dat die vermoedelijk in juli 2025 ingaat, met een verrekening voor de maanden januari tot en met juni als de definitieve berekening afwijkt van de prognose.
Nieuwe pensioenregeling
Beroepspensioenfonds De Loodsen (BPL) is van plan om op 1 januari 2025 de bij haar opgebouwde pensioenen in te brengen in een nieuwe pensioenregeling onder de Wet toekomst pensioenen (invaren).
In een brief van 28 november 2024 heeft BPL de gepensioneerde werknemer laten weten wat zijn pensioen na 1 januari 2025 naar verwachting zal worden. De gepensioneerde werknemer vindt dat dit te laat was. Hij vraagt daarom in dit kort geding dat het invaren voor hem wordt uitgesteld. BPL verzet zich daartegen.
Geen specifieke termijn
De wet stelt geen specifieke termijn die een pensioenfonds in acht moet nemen bij het informeren van een pensioengerechtigde over de individuele gevolgen van het invaren.
Informatie tijdig verstrekken
Als algemene regel geldt dat deze informatie tijdig moet worden verstrekt. De gepensioneerde werknemer stelt dat drie maanden een redelijke termijn is, BPL stelt dat één maand voldoende is. BPL zegt wel dat zij vermoedelijk een langere termijn in acht had genomen als zij het groene licht van De Nederlandse Bank voor het invaren eerder had gehad.
Onvoldoende reden voor uitstel invaren
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de tijd die de gepensioneerde werknemer heeft gekregen om zich te beraden over de aan hem verstrekte prognose, kort is, maar dat dit onvoldoende reden is om het invaren uit te stellen.
Pensioen met 8% omhoog
Het pensioen van de gepensioneerde werknemer gaat naar verwachting per 1 januari 2025 met 8% omhoog. Hij heeft dus geen tijd nodig om zijn uitgaven aan te passen aan een verlaagd pensioen. Zijn belang zit erin dat hij de prognose wil controleren, maar dat kan ook nog na het invaren. Zijn pensioen onder het nieuwe stelsel wordt immers pas over enkele maanden definitief vastgesteld. BPL heeft tijdens de zitting aangeven dat ook in die fase nog gereageerd kan worden op de berekening.
Invaren gepland per 1 januari 2025
De mogelijkheid om na het invaren nog te kunnen reageren, neemt niet alle nadelen weg, maar wel een deel. Daar staan grote belangen aan de zijde van BPL tegenover. Het invaren is gepland per 1 januari 2025 en vanaf dat moment wil BPL overstappen naar één nieuwe regeling voor alle betrokkenen.
Het belang van BPL dat dit niet wordt gecompliceerd met een uitzondering voor de gepensioneerde werknemer, of in het uiterste geval door het uitstellen van het invaren voor alle betrokkenen, weegt zwaarder dan het belang van de gepensioneerde werknemer om de berekening van zijn pensioen te controleren voordat het invaren plaatsvindt.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 27 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13102