
De meeste flexibiliseringsmogelijkheden bij de overgang van werken naar pensionering zijn fiscaal al toegestaan vanaf 1 juni 1999 bij de invoering van de Witteveen-wetgeving. Denk aan vervroeging of uitstel van pensioen, deeltijdpensioen, hoog:laag of laag:hoog, het AOW-overbruggingspensioen en de mogelijkheid van uitruil. Vrijwel elke pensioenregeling (pensioenfonds of verzekeraar, gegarandeerde renteregeling of beschikbare premieregeling) biedt de genoemde mogelijkheden. Pensioen kan vanaf 10 jaar voor de AOW-datum tot 5 jaar na de AOW-datum als flexibele inkomensbron worden ingezet.
Vervroegen of uitstellen van pensioen
De in de praktijk meest gebruikte flexibiliseringsmogelijkheid is het vervroegen of het uitstellen van het pensioen. Immers, veel verzekerde pensioenkapitalen of bij een pensioenfonds opgebouwde premievrije pensioenen kennen nog een ingangsleeftijd van 65 jaar. Ook 62 jaar (een pensioenopbouw van voor 1 januari 2006) zien wij nog wel.
Pensioenrichtleeftijd
In 2014 is de pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 67 jaar en in 2018 naar 68 jaar. Bij veel pensioenregelingen zijn de oorspronkelijke pensioenleeftijden gehandhaafd. Met als gevolg dat veel werknemers bij raadpleging van ‘mijnpensioenoverzicht’ geconfronteerd worden met drie verschillende pensioenleeftijden: 65, 67 en 68 jaar. En hier fietst nog de AOW-leeftijd tussendoor van nu 67 jaar en vanaf 2028 67 jaar en 3 maanden. Het LAM (levensverwachtingaanpassingsmechanisme) zorgt er vervolgens weer voor dat de AOW-leeftijd verder opschuift.
AOW-leeftijd
Volgens de prognose van de Sociale Verzekeringsbank zal in 2041 de AOW-leeftijd 68 jaar bedragen. Tot die tijd blijft er een verschil bestaan tussen de pensioenleeftijd van 68 jaar en de AOW-leeftijd die tot aan 2041 lager is dan 68 jaar. En aangezien van rechtswege het bereiken van de AOW-leeftijd van de werknemer, de werkgever de mogelijkheid biedt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden zal er zonder gebruikmaking van de flexibiliseringsmogelijkheden tot aan 2041 in alle gevallen een inkomensgat ontstaan. De dienstbetrekking wordt immers beëindigd op 67 jaar en 3 maanden terwijl het pensioen pas ingaat op 68 jaar.
Pensioen eerder dan pensioenrichtleeftijd
Een pensioen kan ook eerder dan de pensioenrichtleeftijd ingaan en hier wordt veelvuldig gebruik van gemaakt. De vroegste ingangsdatum volgens de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is 10 jaar voor de AOW-datum. Eenieder die de leeftijd van 57 jaar en 3 maanden heeft bereikt kan het pensioen dan ook al in laten gaan.
Pensioen uitstellen naar 67 jaar
Bij een AOW-leeftijd van 67 jaar en een premievrij pensioen van 65 jaar wordt er vaak voor gekozen om het pensioen uit te stellen naar 67 jaar. Immers, het uitkeren van het pensioen boven op het salaris leidt veelal tot belastingheffing in de hoogste belastingschijf. Bij uitstel tot na de AOW-leeftijd, is de pensioenuitkering lager belast. De uiterste leeftijd waarnaar een pensioen uitgesteld kan worden is 5 jaar na AOW-datum, dus nu naar 72 jaar. Met het opschuiven van de AOW-leeftijd zal op termijn ook deze uiterste pensioenleeftijd verhoogd worden.
Pensioen vervroegen: verlaging
Het vervroegen van een pensioen betekent actuariële korting en verlaging van het pensioen. Volgens het factorenboek 2024 van een grote Nederlandse verzekeraar wordt het pensioen voor elk jaar dat het eerder ingaat, verlaagd met 5 à 6%. Een pensioen van € 40.000 per jaar, ingaande op 68 jaar wordt dan verlaagd naar een pensioen van € 37.280 per jaar ingaande op 67 jaar. Verlaging van het pensioen van 68 jaar naar 58 jaar betekent een verlaging van het pensioen van € 40.000 naar € 22.080.
Pensioen uitstellen: verhoging
Het uitstellen van het pensioen betekent daarentegen dat het pensioen wordt verhoogd. Het pensioen behoeft immers minder lang uitgekeerd te worden. De verhoging van het pensioen door het uitstel wordt vastgesteld door het pensioenfonds of de verzekeraar. Voor elk jaar dat pensioen verhoogd wordt, is de toename 7 à 8%. Een pensioen van € 40.000 ingaande op 65 jaar wordt hiermee dan verhoogd naar een pensioen van € 45.710 ingaande op 67 jaar. Uitstel naar de uiterste leeftijd van 72 jaar betekent een verhoging van het pensioen op 65 jaar van € 40.000 naar € 66.900 op 72 jaar.
RVU-regeling
Veel werknemers die gebruikmaken van de RVU-regeling kiezen voor het vervroegen van het pensioen. De netto RVU-uitkering is immers (maximaal) gelijk aan de netto AOW voor een ongehuwde. Door het pensioen te vervroegen, wordt bereikt dat er geen inkomensgat ontstaat tussen het moment van stoppen met werken en de AOW-leeftijd, dit wordt opgevangen door de combinatie RVU en vervroegd pensioen.
Deeltijdpensioen
Een variant op het vervroegen of uitstellen van het pensioen is het deeltijdpensioen. Bij een deeltijdpensioen gaat een gedeelte van het pensioen vervroegd in of wordt uitgesteld. Een deeltijdpensioen kan bijvoorbeeld ingezet worden wanneer besloten wordt om enkele jaren voor pensioendatum minder te gaan werken. De inkomensterugval wordt dan (gedeeltelijk) opgevangen door het pensioen gedeeltelijk vervroegd in te laten gaan.
Vervroeging van deeltijdpensioen
Een 64-jarige werknemer besluit om 3 jaar voor pensioendatum 30% minder te gaan werken. De inkomensterugval is bruto € 20.000. Het opgebouwde premievrije pensioen is € 40.000 ingaande op 68 jaar. De werknemer kiest ervoor om 50% van zijn pensioen vervroegd in te laten gaan. Na actuariële korting wordt dit pensioen van € 20.000 verlaagd naar € 15.360 ingaande op 64 jaar. De bruto inkomensterugval als gevolg van het minder werken is hiermee gedeeltelijk opgevangen.
Deeltijdpensioen bij doorwerken
Een deeltijdpensioen kan ook ingezet worden bij doorwerken na de AOW-leeftijd.
Stel: een werknemer komt met zijn werkgever overeen om na het bereiken van de AOW-leeftijd nog drie jaar voor 50% door te werken. Voor pensionering was het brutosalaris € 70.000, bij 50% doorwerken wordt dit € 35.000. Het opgebouwde pensioen is € 40.000 ingaande op 68 jaar. De werknemer besluit om de helft van het pensioen te vervroegen naar 67 jaar, het pensioen wordt dan € 18.640. De overige 50% wordt uitgesteld naar 70 jaar, dit pensioen neemt dan toe van € 20.000 op 68 jaar naar € 23.220 op 70 jaar.
In sommige pensioenreglementen is zelfs voorzien in de mogelijkheid om de pensioenopbouw voort te zetten volgens het oude niveau, na deeltijdpensioen van maximaal 50% en binnen 10 jaar voor de pensioenleeftijd.
Variatie in pensioenuitkeringen binnen de verhouding 100:75
Sinds de invoering van de Witteveen-wetgeving op 1 juni 1999 is het mogelijk om het pensioen in hoogte te laten variëren. Er kan gestart worden met een hoog pensioen om daarna het pensioen na verloop van tijd (gebruikelijk is na 5 of 10 jaar) weer te verlagen. Andersom is overigens ook mogelijk, dus starten met een laag pensioen om daarna de pensioenuitkering te verhogen. De maximale verhouding tussen een hoog en een laag pensioen is vastgelegd in de Wet Loonbelasting en bedraagt 100:75. Door deze 100:75 verhouding zijn de verschillen met een na ingang gelijkblijvend pensioen verhoudingsgewijs niet erg groot.
Een hoog:laag pensioen wordt vaak ingezet om de eerste jaren na pensioendatum een hoger inkomen te hebben om in deze periode meer uit te geven. Ook kan het zijn dat men gelet op de gezondheidssituatie op ingangsdatum, korter denkt te leven dan de gemiddelde levensverwachting waarop de verzekeringstarieven zijn gebaseerd. Andersom komt starten met een laag pensioen om vervolgens na een aantal jaren het pensioen te verhogen minder vaak voor. Bij doorwerken na pensioendatum wordt laag:hoog nog wel eens toegepast.
Voorbeeld hoog:laag
We nemen een 65-jarige pensioengerechtigde met een pensioenkapitaal van € 500.000. De partner van deze pensioengerechtigde is drie jaar jonger. De pensioengerechtigde kan van dit kapitaal, op basis van de huidige verzekeringstarieven, een levenslange pensioenuitkering aankopen van € 26.600 per jaar met 70% overgang op zijn partner.
10 jaar hoog (100%) daarna laag 75%
Wanneer deze pensioengerechtigde kiest voor een hoog:laag-uitkering binnen de verhouding 100:75 bedraagt de uitkering de eerste 10 jaar € 30.300 (100%) om na 10 jaar terug te vallen naar € 22.750 (75%). Het partnerpensioen volgt de hoge en lage uitkeringen en bedraagt 70%
5 jaar hoog (100%) daarna laag 75%
Indien wordt gekozen voor een hoog:laag-pensioen met gedurende 5 jaar een hogere uitkering, bedraagt de hoge uitkering gedurende 5 jaar € 32.300 (100%) en daarna € 24.225 (75%).
Bij 10 jaar hoog is de hoge uitkering dus € 3.700 (14%) hoger dan een gelijkblijvende uitkering. Na 10 jaar wordt de uitkering € 3.850 (14,5%) lager dan bij een gelijkblijvende uitkering.
Bij een termijn van 5 jaar is de hoge uitkering € 5.700 (21,5%) hoger dan een gelijkblijvende uitkering en na 5 jaar wordt de uitkering € 2.375 (9%) lager dan de gelijkblijvende uitkering.
Hoe langer de uitkeringsperiode met een hoge uitkering, (100%), hoe lager de hoge uitkering en hiermee hoe kleiner het verschil met de gelijkblijvende uitkering. Het effect van hoog:laag is in deze situatie al met al niet bijzonder groot. Vertaald naar een netto-uitkering zal het verschil tussen gelijkblijvend en hoog:laag bij 10 jaar, circa € 170 per maand zijn en bij 5 jaar hoog:laag, circa € 260 per maand.
Een iets hoger brutopensioen wordt vaak extra belast door een hoger belastingtarief, 37% in plaats van 19%, de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en afbouw van heffingskorting en ouderenkorting.
AOW-overbruggingspensioen
Met de komst van de wet VPL, vanaf 2006, is het niet langer mogelijk om fiscaal gefaciliteerd een pensioen op te bouwen dat eerder ingaat dan de AOW-leeftijd. Het is echter wel mogelijk om een gedeelte van het pensioenkapitaal dat vrijkomt voor AOW-leeftijd af te zonderen en dit gedeelte aan te wenden voor de aankoop van een tijdelijk pensioen dat start op pensioendatum en dat eindigt op AOW-leeftijd. Dit AOW-overbruggingspensioen bedraagt maximaal tweemaal de zelfstandige AOW, voor 2024 is dat maximaal € 26.184. Ten opzichte van hoog:laag is een AOW-overbruggingspensioen bij pensionering voor AOW-leeftijd effectiever.
Uitgaande van het voorbeeld met een pensioenkapitaal van € 500.000 wordt er nu een kapitaal van € 52.000 (10,4% van het kapitaal) afgezonderd voor de aankoop van dit AOW-overbruggingspensioen. Het ouderdomspensioen en het partnerpensioen dalen met 10,4%.
De mogelijkheid om een gedeelte van het pensioenkapitaal te benutten voor het AOW-overbruggingspensioen kan ingezet worden in situaties waarbij er eerder dan de AOW-leeftijd gestopt wordt met werken en waarbij er geen recht is op bijvoorbeeld een WW-uitkering. Het netto-inkomen voor AOW-leeftijd en na AOW-leeftijd blijft dan gelijk.
Een AOW-overbruggingspensioen in combinatie met een WW-uitkering werkt contraproductief. De uitkering van pensioen leidt immers tot korting van de WW-uitkering.
Uitruil partnerpensioen in hoger ouderdomspensioen
Sinds 2002 is het mogelijk om het pensioenkapitaal dat gespaard is voor een partnerpensioen bij overlijden na pensioendatum uit te ruilen naar een hoger ouderdomspensioen. Het ouderdomspensioen wordt verhoogd. Keerzijde is dat wanneer de pensioengerechtigde komt te overlijden, zijn partner geen partnerpensioen ontvangt. Bij ingang van het pensioen wordt de uitruilmogelijkheid standaard aan de pensioengerechtigde voorgelegd. Uiteraard moet de partner wel schriftelijk instemmen met deze uitruil.
Indien er geen partner is of indien de partner zelf een voldoende pensioen heeft opgebouwd, is het zinvol om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Er kan ook, indien er wel een partner is, gekozen worden om een gedeelte van het partnerpensioen uit te ruilen, bijvoorbeeld tot een niveau dat voor de achterblijvende partner in combinatie met de alleenstaande AOW en eventuele overige voorzieningen voldoende is. De gedachte hierachter is dat zolang beide in leven zijn, het gezamenlijk inkomen hoger is, terwijl bij een overlijden van één van de partners, de achterblijvende partner nog steeds over voldoende inkomen beschikt.
In het voorbeeld met een pensioenkapitaal op pensioeningangsdatum van € 500.000 wordt bij uitruil van het volledige partnerpensioen naar een extra ouderdomspensioen, het ouderdomspensioen verhoogd van € 26.600 naar € 30.000 per jaar, een toename van bijna 13%.
Flexibilisering van pensioen is maatwerk
Het flexibiliseren van de pensioenuitkering, of dit nu met een pensioenkapitaal bij een verzekeraar of een pensioenuitkering bij een pensioenfonds gebeurt, is maatwerk. Met het vervroegen of uitstellen kan de daadwerkelijke ingangsdatum van het pensioen het beste afgestemd worden op de inkomensbehoefte vanaf het moment van stoppen met werken. Optimaal gebruikmaken van het naar voren halen van het pensioen kan de “terugverdientijd” aanzienlijk verkorten. Uiteraard moet bij de toepassing van deze mogelijkheden, bedacht worden, dat het inkomen ook na het einde van de “hoge uitkering” voldoende blijft en indien van toepassing, de partner financieel niet onverzorgd achterblijft.
Veel werkgevers bieden werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd naderen dan ook financieel inzicht gesprekken aan. Daarin wordt de financiële situatie na pensioendatum in kaart gebracht en bekeken op welke wijze het pensioen hier het beste ingepast kan worden. Uiteraard kan zo’n gesprek voor pensioendatum ook worden geïnitieerd door de adviseur van de werkgever. In dit kader kan keuzebegeleiding vanuit de pensioenuitvoerder ook het benodigde inzicht geven en ervoor zorgen dat de werknemer de beste passende keuze maakt.
Proactief handelen van de adviseur/werkgever/pensioenuitvoerder voor pensioendatum leidt tot de best passende keuze op pensioendatum.
Drs. Kees Beishuizen MFP, pensioenconsultant en financieel planner voor ondernemers bij Montae&Partners
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.