Van oudsher zijn pensioenvoorzieningen niet alleen ingericht als oudedagsvoorziening, maar speelt de verzorgingsgedachte na overlijden van de pensioendeelnemer ook altijd een rol. Dat komt in de tweede pijler tot uitdrukking in het meeverzekeren van partnerpensioen en wezenpensioen. In de eerste pijler kennen we naast de AOW de Anw als basisvoorziening voor nabestaanden van elke Nederlands ingezetene. Maar hoe gaat de pensioenpraktijk om met een single werknemer die niet van het nabestaandenpensioen gebruik maakt?
Ruil van pensioen
Als in een pensioenregeling een doorsneepremie wordt gehanteerd en het partnerpensioen verplicht is, betalen de alleenstaande deelnemers dezelfde premie als de deelnemers met een partner. De alleenstaande betaalt dus mee aan de nabestaandenvoorziening van zijn collega-deelnemer die wel een partner heeft. Om deze vorm van doorgeschoten solidariteit te voorkomen is ruil van pensioen in 2002 in de Pensioenwet opgenomen.
Reservewaarde aanwenden voor hogere pensioen
Op pensioeningangsdatum heeft de single de wettelijke mogelijkheid om die reservewaarde bestemd voor het partnerpensioen aan te wenden voor een hoger ouderdomspensioen. En uiteraard zal een single alle pensioenkapitaal voor zijn eigen oudedagsvoorziening (moeten) aanwenden, waar deelnemers met een partner een gedeelte kwijt zijn om daarvan 70% overgang op de partner te verzekeren. En de single hoeft niemand om instemming te vragen voor die uitruil.
Partnerpensioen ruilen voor eerder ingaand pensioen
Partnerpensioen kan ook geruild worden voor eerder ingaand ouderdomspensioen, waarbij de hoogte van het ouderdomspensioen gelijk blijft. Een combinatie van beiden is ook mogelijk, dus een hoger én een eerder ingaand ouderdomspensioen. Dat omrekenen gebeurt aan de hand van ruilfactoren die vaak als bijlage bij een pensioenreglement zijn opgenomen. Het is wel zaak dat de single pensioendeelnemer zo nodig actie onderneemt voor die uitruil, binnen de termijn die de pensioenuitvoerder stelt rondom de pensioeningangsdatum. Vaak ook zal een pensioenuitvoerder zelf al de uitruilmogelijkheid hebben voorgelegd.
Terug uitruil kan niet meer
Mocht een pensioengerechtigde single tijdens de uitkeringsfase nog een partner ontmoeten met wie hij/zij gaat samenwonen, dan verandert er niets aan het pensioen. De nieuwe partner kan niet meer kwalificeren als partner en een “terug uitruil” van ouderdomspensioen in partnerpensioen kan niet meer.
Onbepaalde partner- versus bepaalde partnersysteem
In het verleden werd in veel pensioenregelingen gebruik gemaakt van het bepaalde partnersysteem. Om aanspraak te kunnen maken op (verplichte dekking van) partnerpensioen moest de partner van de pensioendeelnemer worden aangemeld bij het voeren van een duurzame gezamenlijke huishouding.
Voor een werknemer zonder partner werden dan geen risicopremies in rekening gebracht. Tegenwoordig vragen veel pensioenuitvoerders niet meer naar de partnergegevens. Bij overlijden wordt pas nagegaan of er ten tijde van het overlijden een partner was en aan de hand daarvan wordt het recht op uitkering van partnerpensioen vastgesteld. Men noemt dit het onbepaalde partnersysteem.
Partnerpensioenpremie in rekening gebracht
In dit systeem wordt voor alle werknemers een partnerpensioenpremie in rekening gebracht. Als de alleenstaande bij een pensioenfonds zit, betaalt hij solidair mee aan zijn collega’s in de sector met een partner.
Bij een verzekerde regeling met een netto premiestaffel is dat niet zo want dan wordt de actuariële risicopremie buiten de staffel om volledig door de werkgever betaald. Het is in dat geval dus niet zo dat een collega die geen partner heeft financieel slechter af is dan een collega met partner. De premie is (per werknemer) gebaseerd op een veronderstelde partnerfrequentie.
Gemiddelde partnerfrequentie
De gemiddelde partnerfrequentie loopt van ongeveer 10% bij 21-jarigen, tot ongeveer 90% bij 67 jaar. Voor een jongere deelnemer worden door een verzekeraar dus minder risicopremies in rekening gebracht omdat op deze leeftijd verreweg de meesten nog geen (vaste) partner hebben.
Aanmelding van de partner van de werknemer bij de pensioenuitvoerder is daarbij niet noodzakelijk. De pensioenuitvoerder kent dan niet de naam en adresgegevens (NAW-gegevens) van de partner. Alleen als er een vrijwillig anw-hiaat in de pensioenregeling zit, moet de partner altijd worden aangemeld als de werknemer dit mee wil verzekeren.
Partnerpensioen op opbouwbasis of risicobasis
De hoogte van het partnerpensioen wordt in pensioenregelingen meestal toegekend op basis van een opbouwpercentage over de pensioengrondslag per dienstjaar, als afgeleide van de opbouw van ouderdomspensioen. Dat is de aansprakenkant. De financieringskant van deze aanspraken kan verschillen.
Van oudsher is het partnerpensioen op opbouwbasis gedekt. Daarbij wordt er een doorsneepremie betaald waarmee kapitaal wordt opgebouwd voor uitkering zowel voor als na pensioendatum. In de achterliggende jaren zijn veel pensioenuitvoerders overgestapt naar goedkoper risico-partnerpensioen, als besparingsmaatregel bij de almaar oplopende kosten van ouderdomspensioen (lage marktrente, steeds langer leven).
Bij risico-partnerpensioen worden eenjarige risicopremies betaald voor dekking van het risico in dat jaar. Aan het eind van het jaar is die risicopremie “geconsumeerd” en heeft dan geen waarde meer. Er zijn ook geen premievrije partnerpensioenrechten meer na uitdiensttreding.
Voor een alleenstaande is dat op zich gunstig als het nabestaandenpensioen goedkoop is, want hij heeft daar toch geen belang bij. Keerzijde voor de alleenstaande is dan wel dat er ook geen partnerpensioenkapitaal is om uit te ruilen naar extra ouderdomspensioen.
Veranderingen door Wtp
Onder het nieuwe pensioenstelsel van de Wtp zal het nabestaandenpensioen anders worden ingericht. Het nabestaandenpensioen wordt een percentage van het pensioengevend salaris, zonder aftrek van een AOW-franchise. Dat verschil is voor de alleenstaande niet van wezenlijk belang als hij daar geen aanspraak aan zal ontlenen omdat er geen partner is.
Als een pensioenregeling is aangepast aan de Wtp, dan zal het overlijdensrisico bovendien verplicht op risicobasis zijn gebaseerd. Dat betekent dat er geen reservewaarde wordt opgebouwd die bij overlijden “vrijkomt”. Het kan wél zo zijn dat er nog oude premievrije nabestaandenpensioenaanspraken zijn blijven staan uit de doorgebrachte diensttijd van vóór de transitie.
De Wtp zorgt er ook voor dat pensioenverzekeraars geen restitutie meer mogen aanbieden van overlijdensrisicopremies. Dat wordt vervangen door een bonus bij in leven zijn, ook een soort van uitruil dus ten gunste van het ouderdomspensioen.
Single in de derde pijler
Bij lijfrenten in de derde pijler moeten we twee situaties onderscheiden:
- de bancaire lijfrente; en
- de verzekeringslijfrente.
Ad. 1 Bij een bancaire lijfrente zal voor de single na zijn overlijden de opgebouwde waarde (bij overlijden vóór lijfrente-ingangsdatum) worden gebruikt voor een nabestaandenlijfrente voor de erfgenamen. In geval van overlijden na de ingangsdatum van uitkering zal de afgesproken termijnenreeks worden voortgezet ten gunste van de aangewezen erfgenamen. Dat kunnen bijvoorbeeld broers en/of zusters zijn of anders neven/nichten. Via aanpassing van het testament of via een legatering kan desgewenst expliciet worden geregeld aan welke natuurlijk persoon de bancaire lijfrente toekomt.
Ad. 2 Bij een verzekeringslijfrente kan de single het kapitaal dan wel de uitkering na zijn overlijden regisseren via enerzijds de keuze van overlijdensrisicodekking en anderzijds met begunstigingsaanwijzing op de polis. Gepartnerden zullen in de uitkeringsfase veelal kiezen voor een overgang van de lijfrente-uitkering op de tweede verzekerde (dat is dan de partner), hetgeen ten koste gaat van een stukje lijfrenteopbrengst indien niet voor overgang gekozen wordt.
De single lijfrentegenieter zal in de regel niemand hoeven te onderhouden, zeker niet als hij/zij geen kinderen heeft. Voor een lijfrente in de uitkeringsfase zal de uitkering dan ook stoppen na het overlijden van de single als enige verzekerde.
In de opbouwfase kunnen er meer opties zijn. Als de single alleen lijfrenteopbrengst voor zichzelf wil en de levensverzekeraar biedt die dekkingskeuze, krijgt de single alleen een lijfrente-uitkering als hij leeft op de overeengekomen einddatum/lijfrente-ingangsdatum, als kanscontract op in leven blijven met de verzekeraar. Door het negatieve overlijdensrisico is zijn lijfrenteopbrengst ook hoger dan iemand die met dezelfde premie-inleg en bij dezelfde aanvangsleeftijd en looptijd wél een dekking voor uitkering van een nabestaandenlijfrente regelt.
Als de single regelt dat bij overlijden vóór de lijfrente-ingangsdatum wél een kapitaal beschikbaar komt, kan hij de gewenste ontvanger als (tweede) begunstigde in de polis laten opnemen, ter aanwending voor een nabestaandenlijfrente.
Tot slot
Van oudsher zijn pensioenregelingen ingericht op de thuissituatie dat de werknemer na overlijden de partner en kinderen verzorgd moet achterlaten. Bij een versingeling van de maatschappij is die onderhoudsgedachte aan die groeiende groep niet besteed. De verdere individualisering van pensioen, de mogelijkheid van uitruil en het straks verplichte partnerpensioen op risicobasis zijn dan een tendens die daarbij past.
Theo Willemssen is pensioenfiscalist bij Fiscount
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.