In het onderzoek zijn de aangiften inkomstenbelasting over de periode 2015-2022 onderzocht waarbij is gekeken naar het gebruik van de reisaftrek OV in de aangiftebiljetten. Daarnaast is onderzocht op welke wijze de uitvoering en handhaving bij de Belastingdienst plaatsvindt.
Gezien de demissionaire status van dit kabinet is ervoor gekozen om deze evaluatie zonder kabinetsappreciatie uit te sturen. Dat laat onverlet dat dit of een volgend kabinet de uitkomsten van dit onderzoek in een later stadium moet wegen en beoordelen of, en zo ja, welke vervolgstappen geboden zijn naar aanleiding van dit onderzoek, en de Tweede Kamer daarover informeren.
Wat is de reisaftrek OV?
De reisaftrek openbaar vervoer maakt onderdeel uit van de aangifte inkomstenbelasting (IB). De reisaftrek is geregeld in artikel 3.87 van de Wet IB 2001.
De reisaftrek voorziet in een forfaitaire aftrek van de kosten van woon-werkverkeer per openbaar vervoer. Om in aanmerking te komen voor de reisaftrek moet de belastingplichtige aan vier voorwaarden voldoen:
- De belastingplichtige reist (deels) per openbaar vervoer van woning naar werk.
- De enkele reisafstand van woning naar werk per openbaar vervoer bedraagt ten minste 10 kilometer.
- De belastingplichtige reist doorgaans op ten minste 1 dag per week van woning naar werk. Daarbij tellen alleen reizen waarbij binnen 24 uur zowel heen als terug wordt gereisd mee.
- De belastingplichtige ontvangt geen reiskostenvergoeding voor de kosten van woon-werkverkeer groter of gelijk aan de aftrek.
Belastingplichtigen moeten opgeven in welke periode en hoe vaak in de week zij naar hun werklocatie reisden. Indien de reisafstand groter is dan 90 km geven zij het aantal dagen op dat zij reisden.
Op basis van deze gegevens en de ‘Tabel reisaftrek openbaar vervoer’ wordt bepaald hoeveel recht op aftrek een belastingplichtige heeft. De tabel wordt jaarlijks geïndexeerd.
De aftrek wordt verminderd met een eventuele van de werkgever ontvangen reiskostenvergoeding. Het resterende bedrag wordt in aftrek gebracht in de inkomstenbelasting. Werknemers hebben ook een verklaring nodig dat zij daadwerkelijk met het openbaar vervoer hebben gereisd. Dit kan zijn:
- Een openbaarvervoerverklaring
Acht grote vervoersmaatschappijen geven deze gegevens automatisch aan de Belastingdienst door. In andere gevallen moeten werknemers deze zelf opvragen. - Een reisverklaring
Deze verklaring moet bij de werkgever worden aangevraagd. Dit geldt wanneer een werknemer met losse vervoerbewijzen of met een persoonlijke OV-chipkaart reist.
Kleine groep
De reisaftrek OV wordt jaarlijks door een kleine groep gebruikt. Voor de meeste gebruikers is de reisaftrek een regeling waar zij tijdelijk gebruik van maken.
De groep kent een oververtegenwoordiging van jongeren en lage inkomens. Voor alle gebruikers geldt dat hun maximale voordeel op jaarbasis beperkt is ten opzichte van de kosten die zij maken.
Uitvoering
De uitvoering van de regeling vraagt van de Belastingdienst beperkte capaciteit maar controle is een risico. Dit komt met name omdat lastig te achterhalen is of een persoon daadwerkelijk en in welke mate aftrekgerechtigd is.
Doeltreffendheid
De reisaftrek OV is waarschijnlijk niet doeltreffend. Gezien de geringe omvang van de aftrek en het daadwerkelijke voordeel dat werknemers hebben van de aftrek in verhouding tot hun kosten is het niet erg aannemelijk dat de aftrek een belangrijke rol speelt in de keuze om vaker het openbaar vervoer te gebruiken. Daarnaast blijkt dat er een relatief grote groep werknemers is die geen reiskostenvergoeding ontvangt maar er – ondanks het bestaan van de aftrekpost – toch niet voor kiest het OV te nemen.
Het grote verloop in het aantal werknemers dat gebruik maakt van de regeling laat ook zien dat hier geen vaste groep is die structureel gebruik maakt van de regeling.
Doelmatigheid
De waarschijnlijk beperkte doeltreffendheid maakt dat de reisaftrek OV waarschijnlijk ook niet doelmatig is. Tegelijkertijd is het risico op overcompensatie klein: het voordeel van de aftrek landt zeer gericht bij een groep waarvan vrijwel zeker de daadwerkelijke reiskosten hoger liggen dan de aftrek of het voordeel van aftrek. In de controle bestaan risico’s rondom het aanleveren en controleren van de vervoersverklaringen en het risico op fraude in het opgeven van het aantal reisdagen en aantal kilometers. Bij controle blijkt vaak een te hoge aftrek te zijn ingevuld.
Doenvermogen
Op basis van binnengekomen signalen bij de Belastingdienst kan worden geconcludeerd dat in specifieke gevallen de vormgeving van de regeling meer van het doenvermogen van belastingplichtigen vraagt:
- In het geval van meerdere werkgevers of meerdere werklocaties moet men in de aangifte meerdere regels opnemen, inclusief tijdspanne waarin gereisd is.
- In het geval van wijziging van het aantal werkdagen moet men in de aangifte meerdere regels opnemen.
- Indien met een vervoerder gereisd wordt die niet standaard gegevens levert aan de Belastingdienst of wanneer met losse kaartjes wordt gereisd moet een verklaring geregeld worden via de werkgever en moeten de reisgegevens bewaard worden.
Alle werknemers kunnen door de Belastingdienst achteraf worden gevraagd aannemelijk te maken dat zij daadwerkelijk met het OV hebben gereisd. Hiervoor moeten zij met terugwerkende kracht hun reishistorie aantonen. Dit vraagt veel van hen.
Wanneer werknemers werkzaam zijn bij werkgevers die structureel bij één werkgever een vast traject reizen en reizen met een vervoerder die structureel een vervoersverklaring aanlevert bij de Belastingdienst spelen bovenstaande issues niet.
Verkenning gebruik en uitvoering reisaftrek OV