In deze zaak vordert een werknemer een verklaring voor recht dat hij gebruik kan maken van een regeling voor vervroegd uittreden in de toepasselijke cao. De kantonrechter wijst de vordering af.
In de cao staat onder meer dat de regeling alleen geldt voor werknemers die minimaal 20 jaar hebben gewerkt in een functie die kan worden aangemerkt als zwaar beroep. Volgens de kantonrechter moet voor de uitleg van het begrip ‘zwaar beroep’ worden aangesloten bij de vastgestelde functiebeschrijving en niet bij de feitelijke werkzaamheden. Daarvan uitgaande komt de werknemer niet in aanmerking voor de regeling.
Wat is de situatie?
De werknemer, geboren in 1958, is sinds 1 juni 1977 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) de werkgever. Hij is in 1977 begonnen als Afdelingshulp bij een bejaardencentrum. De huidige functie van de werkgever is Adviseur III bij de afdeling Staf Diensten & Services, met een salaris van € 4.286,78 bruto per maand, exclusief emolumenten.
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2022-2023 (CAO VVT).
De CAO VVT kent een Regeling vervroegd uittreden na 45 jaar werken in de zorg (RVU). Om aanspraak te kunnen maken op deze RVU moet een werknemer tenminste 45 jaar in de sector Zorg en Welzijn hebben gewerkt, waarvan minimaal 20 jaar in een functie die kan worden aangemerkt als zwaar beroep.
‘Zwaar beroep’?
Het gaat in deze zaak om de vraag of de functies van de werknemer in de periode van 1 oktober 1984 tot 20 april 2019 kwalificeren als ‘zwaar beroep’ en daarmee om de vraag of de werknemer aanspraak kan maken op de RVU.
Volgens de werkgever moet de CAO VVT zo worden uitgelegd dat de functiebeschrijving die voor elke functie van de werknemer is vastgesteld bepalend is voor de hiervoor genoemde kwalificatie. De werknemer betwist op zichzelf niet dat op basis van de inhoud van zijn functiebeschrijvingen niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ‘zwaar beroep’.
Daadwerkelijk verrichte werkzaamheden
Volgens de werknemer gaat het bij de RVU in de CAO VVT om de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden die bepalen of een functie als ‘zwaar beroep’ kan worden aangemerkt, en de werknemer stelt dat daarvan in zijn geval sprake is omdat hij bij de instelling feitelijk altijd meewerkend is geweest. Partijen verschillen dus van mening over de uitleg van de CAO VVT in het kader van de RVU.
Wat staat er in de CAO VVT?
Bezien tegen de achtergrond van dit toetsingskader volgt de kantonrechter de uitleg die de werkgever geeft aan het begrip ‘zwaar beroep’ in de CAO VVT. Dit wordt als volgt toegelicht.
Meewerkend versus niet meewerkend
In artikel 7.3.3 lid 3 en 7.3.4 lid 2 van de CAO VVT staat uitdrukkelijk dat meewerkende hoofden en meewerkende coördinatoren onder de definitie van ‘zwaar beroep’ vallen, en dat de functies van niet meewerkende hoofden/coördinatoren zijn uitgesloten van die kwalificatie. Daarbij is het onderscheid meewerkend/niet-meewerkend niet nader gedefinieerd. Ook is niet toegelicht welke maatstaf gehanteerd moet worden om vast te stellen of sprake is van een functie die kwalificeert als ‘zwaar beroep’.
Taken en verantwoordelijkheden
De CAO VVT bevat geen aanknopingspunten voor het standpunt van de werknemer dat de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden hiervoor bepalend zijn. Met de werkgever is de kantonrechter van oordeel dat de taken en verantwoordelijkheden die vermeld staan in de voor de werknemer vastgestelde functiebeschrijving de maatstaf vormen. Daarbij is van belang dat elders in de CAO VVT deze functiebeschrijving uitdrukkelijk de basis vormt voor de functie-indeling, de functiewaardering en het daaraan gekoppelde salaris, zoals de werkgever terecht aanvoert.
Aanspraak gekoppeld aan functiebeschrijving
Het feit dat voor de RVU niet nader is omschreven hoe te bepalen of een functie kwalificeert als ‘zwaar beroep’ duidt erop dat ook de aanspraak op die arbeidsvoorwaarde is gekoppeld aan de functiebeschrijving. Ook het feit dat in de hiervoor genoemde artikelen van de CAO VVT staat: “met deze omschrijving gelijk te stellen functies”, en niet: “met deze omschrijving gelijk te stellen werkzaamheden” strookt met deze uitleg, zoals de werkgever terecht aanvoert.
45 jaar in zorg werken kunnen aantonen
Verder wordt in aanmerking genomen dat artikel 7.3.5 van de CAO VVT regelt hoe de werknemer kan aantonen dat hij 45 jaar werkzaam is in de sector Zorg en Welzijn, namelijk door het overzicht van ‘Mijn PFZW’, opleidingsdocumenten, arbeidsovereenkomsten, loonstroken, personeelsadministratie of andere documenten ter beoordeling van de werkgever. Een dergelijke bepaling ontbreekt voor het vereiste dat een werknemer 20 jaar werkzaam is geweest in een ‘zwaar beroep’. Dit biedt steun voor de uitleg dat de kwalificatie ‘zwaar beroep’ in de zin van de CAO VVT plaatsvindt op basis van de vastgestelde functiebeschrijving, waarbij een nadere bewijsbepaling overbodig is.
Wanneer het zou gaan om in het verleden daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, had het in de rede gelegen dat de CAO VVT ook op dit punt een bewijsregeling zou bevatten. Daarover kan immers jaren later makkelijk discussie ontstaan tussen de werkgever en de werknemer, zoals ook in deze zaak het geval is.
RVU knoopt aan bij functiebeschrijving
De kantonrechter is bovendien met de werkgever van oordeel dat de door de werknemer bepleite uitleg leidt tot rechtsgevolgen die niet aannemelijk zijn. De RVU knoopt aan bij de functiebeschrijving.
Onduidelijkheid en onzekerheid m.b.t. aanspraken op RVU
Als die functiebeschrijving alsnog en steeds ter discussie gesteld zou kunnen worden, ook over een periode van tientallen jaren geleden, zou dit voor werkgevers als de werkgever met ongeveer 4.500 medewerkers tot grote onduidelijkheid en onzekerheid leiden wat betreft aanspraken van werknemers op de RVU, en daarmee tot grote en onzekere financiële gevolgen.
Eerder stoppen met werken en uitkering ontvangen
Een werknemer die aanspraak kan maken op de RVU mag immers een aantal jaren eerder stoppen met werken en ontvangt tot de AOW-gerechtigde leeftijd een uitkering van (in 2022) maximaal € 1.874 per maand, die de werkgever (hoofdzakelijk) uit eigen middelen moet betalen.
Ook zou het alsnog achteraf en met terugwerkende kracht wijzigen van de verschillende functiebeschrijvingen van de werknemer ertoe leiden dat hij jarenlang een te hoog loon heeft ontvangen, omdat functies als ‘meewerkend hoofd’ lager worden beloond dan eerdergenoemde functies als ‘hoofd’ waarin de werknemer ingedeeld is geweest. Ook dat zou leiden tot rechtsgevolgen die niet aannemelijk zijn.
Geen aanknopingspunt voor ‘zwaar beroep’
Zoals gezegd staat tussen partijen niet ter discussie dat de inhoud van de voor de werknemer vastgestelde functiebeschrijvingen in de relevante periode geen aanknopingspunt bieden voor de kwalificatie als ‘zwaar beroep’ in de zin van de CAO VVT.
Omdat de werknemer niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden bepalend zijn voor de vraag of hij een ‘zwaar beroep’ heeft uitgeoefend, gaat de kantonrechter voorbij aan het door de werknemer opgestelde overzicht van werkzaamheden en de schriftelijke verklaringen daarover van (oud-)collega’s. Deze zijn niet relevant gelet op het vastgestelde beoordelingskader.
De werknemer beroept zich er nog op dat de Beoordelingscommissie heeft overwogen dat het door de werknemer gemaakte overzicht van wat de functies in de praktijk inhielden geen overtuigend bewijs is, omdat dit niet is onderbouwd door aantoonbare feiten of vroegere collega’s dan wel leidinggevenden. Voor zover de Beoordelingscommissie daarmee suggereert dat dergelijke verklaringen relevant kunnen zijn, heeft zij haar advies op dit punt gebaseerd op een onjuiste uitleg van de CAO VVT. Dit leidt dus niet tot een ander oordeel.
Geen ‘strakke’ functiebeschrijvingen
De stelling van de werknemer dat in het verleden geen ‘strakke’ functiebeschrijvingen werden gehanteerd en dat veel medewerkers destijds werkzaamheden verrichtten die niet werden omschreven, leidt ook niet tot een ander oordeel. Die stelling kan immers op zichzelf niet afdoen aan de hiervoor genoemde uitleg van het begrip ‘zwaar beroep’ in de CAO VVT.
Overigens blijkt uit de stukken dat de werkzaamheden van de werknemer in het verleden steeds feitelijk, uitvoerig en gedetailleerd zijn beschreven en neergelegd in verschillende functiebeschrijvingen, naar aanleiding waarvan de werknemer bij gelegenheid ook heeft gereageerd en heeft gevraagd om een ‘verzwaring’ van de functiebeschrijving. Er is dus geen aanleiding om aan te nemen dat die functiebeschrijvingen onvoldoende betekenis of realiteitsgehalte zouden hebben.
De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer af.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 28 september 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:10041