
De werkneemster heeft op 27 mei 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Bij besluit van 29 juli 2019 heeft UWV het tijdvak waarin werkneemster jegens de werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 24 augustus 2020. Die verlenging – loonsanctie – is opgelegd aansluitend aan de afloop van de normale wachttijd van 104 weken op de grond dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim.
Bij besluit van 28 november 2019 (bestreden besluit) heeft UWV het door de werkgever tegen het besluit van 29 juli 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Beroep werkgever ongegrond verklaard
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van de werkgever tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat UWV in bezwaar nieuwe verwijten aan de opgelegde loonsanctie ten grondslag heeft gelegd.
Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is ten aanzien van het tweede spoor aanvullend opgemerkt dat er niet duidelijk een zoekprofiel is opgesteld en dat er te weinig sollicitaties zijn verricht. In zoverre is het bestreden besluit in strijd met het reparatoire karakter van de loonsanctie.
De rechtbank verbindt hieraan echter geen gevolgen omdat zowel het primaire besluit alsook het bestreden besluit zijn gebaseerd op de tekortkoming dat het tweede spoor te laat is ingezet.
Bedrijfsarts moet medische situatie werknemer beoordelen
De rechtbank is van oordeel dat dit verwijt op zichzelf voldoende is om de loonsanctie te dragen. Volgens de rechtbank had de bedrijfsarts, nadat de werkneemster in juli 2018 weer volledig was uitgevallen, de belastbaarheid opnieuw moeten vaststellen. Te meer nu de bedrijfsarts in mei 2018 bij het opstellen van het opbouwschema dit ook heeft geadviseerd in het geval dat opbouw stagneert.
In een situatie als deze, waarin de werkneemster uitvalt omdat het re-integreren volgens haar niet lukt, is het aan de bedrijfsarts om de medische situatie van werkneemster te beoordelen.
Eerder moeten starten met tweede spoor
Het was juist aan de bedrijfsarts om de belastbaarheid in kaart te brengen. Dit is ten onrechte niet gebeurd. Uit de weergave van het spreekuurbezoek bij de bedrijfsarts van 2 augustus 2018 blijkt ook niet dat de bedrijfsarts van mening was dat werkneemster helemaal niet belastbaar was.
Naar het oordeel van de rechtbank had de werkgever eerder moeten starten met het tweede spoor, waarbij van belang is dat de uitval en de aanvraag om het deskundigenoordeel plaatsvonden rondom het eerste ziektejaar.
Onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht
Omdat geen zicht bestond op structurele werkhervatting in het eigen werk, had het op de weg van de werkgever gelegen het tweede spoor in te zetten. De rechtbank oordeelt dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De omstandigheid dat de werkgever lang op het deskundigenoordeel heeft moeten wachten wordt niet aangemerkt als een deugdelijke grond voor dit verzuim.
Werkgever gaat in hoger beroep
De werkgever heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren omdat in beroep een deel van de tekortkomingen is komen te vervallen. Volgens de werkgever kan de grondslag van de loonsanctie niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.
Verder heeft de werkgever aangevoerd dat – gelet op het deskundigenoordeel – volgens UWV pas per 25 september 2018 sprake was van belastbaarheid. Dat dit aannemelijk is blijkt ook uit de overige gegevens in het dossier. Op en na 20 juli 2018 was er immers sprake van een volledige uitval om medische redenen.
Indien UWV toch meent dat werkneemster eerder belastbaar was dan 25 september 2018, is het aan UWV om dat te onderbouwen. UWV kan niet slechts verwijzen naar het ontbreken van een advies van de bedrijfsarts, aldus de werkgever.
UWV heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Loonsanctie
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond […] onvoldoende re-integratie- inspanningen heeft verricht, verlengt UWV het tijdvak gedurende welk de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek […], opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
Heeft werkgever onvoldoende re-integratie-activiteiten verricht?
Ingevolge artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter heeft UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Tussen partijen is in geding of UWV met juistheid heeft geconcludeerd dat de werkgever onvoldoende re-integratie-activiteiten heeft verricht en dat daarvoor een deugdelijke grond ontbrak. De Raad beantwoordt deze vragen bevestigend.
Spoor 2 te laat ingezet

Met de rechtbank wordt geoordeeld dat, nadat werkneemster medio juli 2018 volledig in het aangepaste werk was uitgevallen, de bedrijfsarts de belastbaarheid van werkneemster op dat moment in kaart had moeten brengen en dat de werkgever – gegeven de onzekerheden over de mogelijkheden in het eerste spoor – omstreeks dat moment ook het tweede spoor had moeten inzetten.
Geen deugdelijke grond
Door pas op 14 december 2018 te starten met activiteiten in spoor twee, is dit spoor te laat ingezet. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het lange tijd uitblijven van het door werkneemster gevraagde deskundigenoordeel geen deugdelijke grond oplevert voor het achterwege laten van voldoende re-integratie-inspanningen.
De werkgever wordt niet gevolgd in het standpunt dat, vanwege het vervallen van enkele tekortkomingen die in bezwaar door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de loonsanctie mede ten grondslag waren gelegd, de loonsanctie door de rechtbank had moeten worden herroepen.
Loonsanctie terecht
Het verwijt dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van werkneemster na de uitval in juli 2019 ten onrechte niet in kaart heeft gebracht en dat mede hierdoor het tweede spoor te laat werd opgestart, is door UWV van meet af aan de loonsanctie ten grondslag gelegd.
Voor deze tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen bestond geen deugdelijke grond en die tekortkomingen zijn als zodanig ook voldoende om de loonsanctie op te baseren.
In de uitspraken waarnaar de werkgever heeft verwezen, wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel aangezien in die gevallen, anders dan in het onderhavige geval, alle tekortkomingen die oorspronkelijk door UWV ten grondslag waren gelegd aan de loonsanctie waren komen te vervallen.
Het standpunt van de werkgever ten slotte, dat UWV zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de belastbaarheid van werkneemster voorafgaand aan 25 september 2018, en dat er vanuit moet worden gegaan dat pas per 25 september 2018 bij de werkneemster sprake was van belastbaarheid voor arbeid, wordt niet gedeeld.
Duidelijk geweest over belastbaarheid
In zijn rapport van 23 juli 2019 heeft de verzekeringsarts zich in duidelijke bewoordingen uitgelaten over de vraag of werkneemster in de gehele verzuimperiode belastbaar was en is deze vraag door hem bevestigend beantwoord. Voor zover de werkgever de juistheid van dit standpunt betwist en stelt dat in bepaalde periodes bij werkneemster geen sprake was van benutbare mogelijkheden, heeft de werkgever dit standpunt onvoldoende onderbouwd.
In het kader van het deskundigenoordeel heeft de verzekeringsarts weliswaar gesteld dat op 20 juli 2018 sprake was van (volledige) uitval om medische redenen, maar dit standpunt zag expliciet op het aangepaste eigen werk dat werkneemster was opgedragen en niet op het kunnen verrichten van arbeid in algemene zin.
De Centrale Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.
Uitspraak Centrale Raad van Beroep, 26 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2535