
Een man is naast eigenaar van een eenmanszaak tevens enig bestuurder van een door hem opgerichte stichting. De stichting houdt een belang van 99% in een bv en een belang van 95% in een andere bv. De overige aandelen zijn in handen van zijn partner.
De stichting heeft geen winstoogmerk en heeft onder meer als doel het doen van uitkeringen aan de afstammelingen van de oprichter van de stichting, de man zelf. In zijn aangifte IB/PVV over 2018 geeft de man een netto omzet van zijn eenmanszaak aan van € 65.000.
De inspecteur is van mening dat het gaat om loon uit dienstbetrekking. Hij is, in tegenstelling tot de man, van mening dat de man een aanmerkelijk belang heeft in de bv waarvan de stichting 99% van de aandelen houdt. De man legt de zaak voor aan rechtbank Gelderland.
Wat het aanmerkelijk belang betreft is de rechtbank van mening dat de aandelen in de bv aan de man dienen te worden gerekend als degene die het vermogen heeft afgezonderd. Deze aandelen vormen een aanmerkelijk belang.
Ouderlijk vruchtgenot en economisch belang
Volgens de rechtbank blijkt uit de aangifte Vpb over 2018 dat de bv geld aan de man heeft geleend. Aan de man komt ook als vader van de destijds nog minderjarige kinderen het ouderlijk vruchtgenot toe. In dat kader bezien heeft de man een (indirect) economisch belang waardoor hij een aanmerkelijk belang in de bv heeft, aldus de rechtbank.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de man werkzaamheden voor de bv heeft verricht is de rechtbank van mening dat de inspecteur de vergoeding terecht niet tot de omzet/winst heeft gerekend. Die vergoeding is naar het oordeel van de rechtbank loon uit dienstbetrekking.
Omdat is vastgesteld dat de man een aanmerkelijk belang heeft is artikel 2h, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit LB van toepassing. Omdat ook aan de overige vereisten voor loon is voldaan (persoonlijk arbeid verrichten tegenover een vergoeding), is sprake van loon uit (fictieve) dienstbetrekking.
De man heeft , zo oordeelt de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten in loondienst geacht moeten worden te zijn geabsorbeerd in de ondernemersactiviteiten. Er kan niet worden gezegd dat de werkzaamheden in loondienst in het geheel van de ondernemingsactiviteiten van de man een ondergeschikte plaats innemen.
Daarvoor is het geheel van de overige ondernemingsactiviteiten, als die er al zijn, veel te gering. De omzet bestaat immers (bijna) geheel uit de ontvangen vergoeding van de bv.
Omdat de man de aandelen in de bv niet tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van het opgaan van de werkzaamheden in dienstbetrekking in de ondernemersactiviteiten.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2023:7037