Hetgeen wordt genoten ten aanzien van het beëindigen van een dienstbetrekking behoort tot het belastbare loon uit dienstbetrekking. Het Hof kan geen oordeel geven over de vraag of het rechtvaardig is om over de transitievergoeding belasting te heffen omdat het de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mag beoordelen en niet gesteld is dat de wettelijke regeling in strijd is met een ieder verbindende verdragsbepalingen.
Aanslag opgelegd
De Inspecteur van de Belastingdienst heeft met dagtekening 24 mei 2019 de aanslag 2018 aan een vrouw opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.862. Het verzamelinkomen bedraagt € 67.161. Onderdeel van het inkomen uit werk en woning vormt een aan de vrouw in 2018 betaalde transitievergoeding van (bruto) € 41.500, waarover € 20.389 aan loonheffing is ingehouden. De transitievergoeding is aan de vrouw door haar ex-werkgever betaald in verband met de uitdiensttreding van de vrouw.
De Inspecteur heeft met dagtekening 12 mei 2020 een aanslag IB/PVV 2019 aan de vrouw opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105. Het verzamelinkomen bedraagt € 15.299.
De Inspecteur heeft met dagtekening 5 juni 2021 een aanslag IB/PVV 2020 aan de vrouw opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 228. Het verzamelinkomen bedraagt € 16.071.
Op verzoek van de vrouw heeft de Inspecteur op 16 juli 2021 de beschikking gegeven naar een te ontvangen bedrag van € 625. De middelingsteruggaaf is gebaseerd op een gemiddeld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.065 voor de jaren 2018 tot en met 2020.
Transitievergoeding onevenredig zwaar belast
De vrouw heeft gesteld dat de transitievergoeding onevenredig zwaar belast is en dat dit niet in lijn is met het doel van de transitievergoeding. Het doel van de transitievergoeding is volgens de vrouw om in het levensonderhoud van de de vrouw te voorzien tussen het moment van het ontslag en het ontvangen van AOW na de pensioengerechtigde leeftijd.
Oordeel Rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank is niet bevoegd om een juiste wetstoepassing op grond van de redelijkheid en billijkheid achterwege te laten. Op grond van artikel 11 van de Wet Algemene Bepalingen moet de rechter volgens de wet rechtspreken. Het is de rechter niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te toetsen, behalve voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is.
Het beroep is ongegrond verklaard.
In hoger beroep
In geschil in hoger beroep is of de belastingheffing over de transitievergoeding onredelijk dan wel willekeurig is. De vrouw beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
De vrouw concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en – naar het Hof begrijpt – tot vermindering van de aanslag met het bedrag van de loonheffing over de transitievergoeding (€ 20.389).
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belastingheffing over transitievergoeding onrechtvaardig
De vrouw stelt zich op het standpunt dat belastingheffing over de transitievergoeding onredelijk dan wel willekeurig is. Zij ervaart de belastingheffing over de transitievergoeding als onrechtvaardig. Volgens de vrouw is de transitievergoeding een compensatie voor geleden gemoedschade en bedoeld om in de jaren volgend op het ontslag in het levensonderhoud te voorzien dan wel, in geval van oudere werknemers, ter overbrugging van de periode tot de pensioengerechtigde leeftijd in het levensonderhoud te voorzien. Daarom is de transitievergoeding niet onderworpen aan belastingheffing, aldus de vrouw.
Oordeel Hof
Het Hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de transitievergoeding van bruto
€ 41.500 door de ex-werkgever in 2018 aan de vrouw is betaald in verband met de uitdiensttreding van de vrouw.
Geoordeeld moet daarom worden dat de transitievergoeding rechtstreeks voortvloeit uit de vroegere dienstbetrekking tussen de vrouw en haar ex-werkgever. Hetgeen wordt genoten betreffende het beëindigen van een dienstbetrekking behoort daardoor tot het belastbare loon uit dienstbetrekking in de zin van de artikel 3.80 en artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964.
Transitievergoeding terecht onderworpen aan inkomstenbelasting
Op grond van het voorgaande oordeelt het Hof dat de Inspecteur de transitievergoeding terecht heeft aangemerkt als in 2018 genoten belastbaar inkomen uit werk en woning en deze vergoeding daarom terecht heeft onderworpen aan inkomstenbelasting.
Niet innerlijke waarde of billijkheid wet beoordelen
Voor zover de vrouw zich op het standpunt stelt dat belastingheffing over de transitievergoeding onredelijk dan wel willekeurig is, overweegt het Hof dat gelet op artikel 11 van de Wet Algemene bepalingen de rechter volgens de wet recht dient te spreken en de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen, behalve voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Dat sprake is van een dergelijke strijdigheid is gesteld noch gebleken.
Het gevoel van de vrouw dat de belastingheffing onrechtvaardig is en de menselijke maat daarbij ontbreekt, kan er niet toe leiden dat in het voordeel van de vrouw moet worden beslist.
Beroep op gelijkheidsbeginsel slaagt niet
Voor zover de vrouw zich beroept op het gelijkheidsbeginsel en daarbij verwijst naar de toeslagenaffaire, het rechtsherstel ten aanzien van de vermogensrendementsheffing en de kwestie omtrent de gaswinning in Groningen, overweegt het Hof dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, nu de vrouw niet nader heeft onderbouwd in welk opzicht het onderhavige geval gelijk is aan de voornoemde gevallen en daarom niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak Hof Den Haag, 30 augustus 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2042