
Volgens de gemeente hadden werknemers al vóór 12 maart 2020 (start coronamaatregelen) een onvoorwaardelijk recht op de vaste reiskostenvergoeding, ongeacht of zij op die datum al hun keuze bekend hebben gemaakt (een vinkje hebben gezet). De rechtbank oordeelt dat het Besluit noodmaatregelen coronacrisis ziet op vaste reiskostenvergoedingen die al voor 13 maart 2020 waren toegekend. Werknemers hadden een onvoorwaardelijk recht op IKB, maar niet op de doelen waaraan het IKB kan worden besteed. Werknemers hadden ook voor andere doelen kunnen kiezen. De gemeente moet de verschuldigde afdracht eindheffing betalen.
Individueel Keuze Budget (IKB)
Werknemers van een gemeente hebben recht op een Individueel Keuze Budget (IKB) dat de werknemer kan besteden voor bepaalde doelen, waaronder een aanvullende reiskostenvergoeding. De gemeente heeft gedurende de lockdown wegens de coronapandemie de aanvullende reiskostenvergoeding doorbetaald. Op deze betalingen is de eindheffing toegepast. De staatssecretaris heeft een besluit gepubliceerd betreffende reiskostenvergoedingen gedurende de pandemie (Besluit van 14 april 2020, Stcrt. 2020, 22293).
In geschil is of de gerichte vrijstelling van toepassing is op de uitbetaalde vaste reiskostenvergoedingen indien de werknemers hun keuze tot besteding van het IKB bekend hebben gemaakt na 12 maart 2020. Meer specifiek is in geschil op welke wijze het besluit moet worden uitgelegd.
Eindheffing vanwege overschrijding vrije ruimte
De gemeente heeft een bedrag van € 402.661 afgedragen (80% van het bedrag van € 503.326,37) in verband met overschrijding van de vrije ruimte van het jaar 2020 (eindheffing). De gemeente heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de inspecteur daaraan gedeeltelijk tegemoetgekomen. Hij heeft aanvullend een gerichte vrijstelling van € 121.696 in aanmerking genomen en de verschuldigde eindheffing verminderd met € 97.357 tot € € 305.304.
Al vóór 12 maart 2020 onvoorwaardelijk recht
De gemeente neemt het standpunt in dat werknemers al vóór 12 maart 2020 een onvoorwaardelijk recht hadden op de vaste reiskostenvergoeding, ongeacht of zij op die datum al hun keuze bekend hebben gemaakt.
Toegekende vaste reiskostenvergoedingen vóór 13 maart 2020
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van de staatssecretaris ziet op vaste reiskostenvergoedingen die al vóór 13 maart 2020 waren toegekend.
Recht op IKB, maar niet op te besteden doelen
De gemeente betoogt dat de werknemers waarvan de reiskostenvergoedingen in geding zijn, op 12 maart 2020 een onvoorwaardelijk recht hadden op een (aanvullende) vaste reiskostenvergoeding, ook al was op die datum nog geen vinkje gezet in het systeem van. De rechtbank volgt de gemeente hierin niet. De werknemers hadden een onvoorwaardelijk recht op IKB, maar niet op de doelen waaraan het IKB kan worden besteed.
Geen vinkje gezet, geen keuze gemaakt
Werknemers die geen vinkje hadden gezet in het salarissysteem hadden nog geen keuze uitgebracht voor de (aanvullende) reiskostenvergoeding en konden het IKB nog besteden aan andere doeleinden, zoals het kopen van bovenwettelijke vakantiedagen of opleiding. Als de werknemer niet tijdig een keuze maakte dan zou het IKB belast vrijvallen in de maand december van het desbetreffende jaar.
Vinkje niet alleen administratieve handeling
Anders dan de gemeente meent is het zetten van een vinkje niet slechts een administratieve handeling. Met het zetten van het vinkje wordt de keuze voor besteding van het budget aan één van de in/krachtens de cao vastgestelde doelen door de werknemer kenbaar gemaakt. Hiermee aanvaardt de werknemer het aanbod van de werkgever om het IKB te besteden aan één van de genoemde doelen en komt hiermee een overeenkomst tot stand.
Vinkje zetten = recht op vaste reiskostenvergoeding
Vanaf dat moment is dan ook sprake van een (onvoorwaardelijk) recht op de (aanvullende) vaste reiskostenvergoeding. Er bestond dus nog geen onvoorwaardelijk recht zolang geen keuze was gemaakt door middel van het zetten van genoemd vinkje. Het andersluidende betoog van de gemeente faalt. De vergelijking die de gemeente maakt met vakantiedagen kan de rechtbank niet volgen, nu daar wettelijk gezien bij aanvang van de dienstbetrekking recht op bestaat.
Aanspraak op vaste reiskostenvergoeding
Ter zitting heeft de gemeente gesteld dat veel van haar werknemers aanspraak plegen te maken op de (aanvullende) vaste reiskostenvergoeding en dat na besteding aan andere doelen het IKB voldoende ruimte biedt om binnen de wettelijke mogelijkheden (214-dagenregeling en € 0,19 per kilometer) een onbelaste (aanvullende) vaste reiskostenvergoeding te kiezen. Kennelijk meent de gemeente dat in feite altijd wordt gekozen voor besteding van het IKB aan de (aanvullende) vaste reiskostenvergoeding en dat voor toepassing van de goedkeuring ervan uit moet worden gegaan dat ook in zoverre op 12 maart 2020 sprake was van bestaande reiskostenvergoedingen.
Niet onderbouwd
De inspecteur van de Belastingdienst heeft erop gewezen dat de gemeente deze stellingen niet heeft onderbouwd en hierbij geen getalsmatig inzicht heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van de gemeente ontoereikend zijn om ervan uit te gaan dat de (aanvullende) reiskostenvergoedingen ook zonder het zetten van een vinkje feitelijk waren toegekend vóór 13 maart 2020.
Geen ander oordeel door wijze van administreren
De wijze van administreren van het IKB door de gemeente brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank begrijpt dat de gemeente per werknemer binnen de wettelijke mogelijkheden het maximum aan (aanvullende) onbelaste reiskostenvergoedingen reserveerde in haar salarisadministratie en dit bedrag onbelast uitbetaalde nadat de betreffende werknemer zijn keuze had gemaakt door het zetten van het vinkje in het systeem.
Bedragen reserveren is onvoldoende
Het enkele reserveren van genoemde bedragen door de gemeente in haar salarisadministratie is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om op dat moment te spreken van een bestaande vaste reiskostenvergoeding of toekenning ervan.
Geen vinkje, geen vergoeding
Zolang de werknemer het genoemde vinkje niet zette bestond geen recht op de (aanvullende) vaste reiskostenvergoedingen in de zin van het goedkeurende besluit en stond niet vast dat hij deze vergoedingen zou ontvangen.
De gemeente kan zich gelet op het voorgaande niet beroepen op de goedkeuring.
Doel goedkeuring staatssecretaris
Het feit dat de goedkeuring ziet op de groep werknemers die op 12 maart 2020 al recht hadden op een vaste reiskostenvergoeding is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur. De staatssecretaris van Financiën heeft met de goedkeuring beoogd werkgevers niet in de situatie te brengen dat zij de al toegekende vaste reiskostenvergoeding moesten aanpassen of geheel/gedeeltelijk tot het loon moesten rekenen. Dit zou in de ogen van de staatssecretaris van Financiën in de bijzondere omstandigheden van de coronacrisis ondoelmatig en ongewenst zijn. Dit probleem speelt niet in de gevallen waarin ná 12 maart 2020 een reiskostenvergoeding wordt toegekend.
Het gemaakte onderscheid impliceert geen ongelijke behandeling van gelijke gevallen en is objectief gerechtvaardigd gelet op hetgeen blijkens de goedkeuring is beoogd. Het subsidiaire standpunt van de gemeente faalt ook.
Eindheffing betalen
Gelet op het voorgaande kan de gemeente zich voor de in geschil zijnde bedragen niet beroepen op de goedkeuring uit het Besluit noodmaatregelen coronacrisis en moet de verschuldigde afdracht eindheffing in stand blijven.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 24 april 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:6798