
Nu de werkgever de bonusuitkering pas in april 2022 heeft uitbetaald, is de bonusuitkering niet tijdig voldaan en moet de werkgever hierover de wettelijke verhoging van 50% betalen. Dat oordeelt de kantonrechter.
Aanvullende bonusbedragen verschuldigd?
In geschil tussen partijen is de vraag of de werkgever over de fiscale jaren 2020 en 2021 aan de werknemer aanvullende bonusbedragen verschuldigd is bovenop de al door de werkgever aan hem uitgekeerde bedragen.
Bij de beantwoording van deze vraag komt het aan op de uitleg van de bepalingen in het Arbeidsvoorwaardenreglement van de werkgever over de variabele beloning van werknemers, zijnde de artikelen 3.2.1. over de Individual Performance Bonus (IPB) en 3.2.2. over de Global Annual Bonus (GAB).
In aanmerking voor Individual Performance Bonus
Volgens de kantonrechter brengt een redelijke uitleg van artikel 3.2.1. van het Arbeidsvoorwaardenreglement mee dat medewerkers van de werkgever in aanmerking komen voor een Individual Performance Bonus als hun performance daartoe aanleiding geeft, waarbij de hoogte van de bonus afhankelijk is van de individuele resultaten van de werknemer en waarbij de werkgever per fiscaal jaar eenzijdig de targetpercentages van de Individual Performance Bonus vaststelt.
In aanmerking voor Global Annual Bonus
Een redelijke uitleg van artikel 3.2.2. van het Arbeidsvoorwaardenreglement brengt volgens de kantonrechter mee dat medewerkers van de werkgever in aanmerking komen voor een Global Annual Bonus gebaseerd op hun individuele resultaten en de wereldwijde resultaten van de werkgever, waarbij de werkgever per fiscaal jaar eenzijdig de targetpercentages van deze bonus vaststelt.
Goed werkgeverschap
De werkgever heeft volgens de kantonrechter een discretionaire bevoegdheid om aan de medewerkers genoemde bonussen toe te kennen en om te bepalen tot welk bedrag er een bonus wordt uitgekeerd. Het gebruik van deze discretionaire bevoegdheid is echter niet onbegrensd, deze bevoegdheid is onderworpen aan de norm van het goed werkgeverschap van artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek (BW).
Targetpercentages vastgesteld
Anders dan de werknemer meent, staat naar het oordeel van de kantonrechter aan de hand van de door de werkgever hierover gegeven toelichting voldoende vast dat de werkgever voor de fiscale jaren 2020 en 2021 eenzijdig het percentage voor toekenning van de Individual Performance Bonus voor het functieniveau van de werknemer op 4% heeft vastgesteld en het percentage voor de toekenning van de Global Annual Bonus voor het functieniveau van de werknemer op 8% heeft vastgesteld.
Daarmee heeft de werkgever conform de artikelen 3.2.1. en 3.2.2. van het Arbeidsvoorwaardenreglement targetpercentages voor het functieniveau van de werknemer (collectief) vastgesteld.
Niet kenbaar gemaakt, wel van toepassing
De omstandigheid dat de werkgever deze percentages niet aan de werknemer kenbaar heeft gemaakt, brengt volgens de kantonrechter niet mee dat die percentages niet ook ten aanzien van de werknemer van toepassing zijn. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat de vorige werkgever van de werknemer, de targetpercentages blijkbaar wel aan de medewerkers kenbaar maakte.
Geen recht op maximum bonus
Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter niet mee in het betoog van de werknemer dat hij – bij gebreke van door de werkgever vastgestelde en kenbaar gemaakte targetpercentages – recht zou hebben op de maximaal mogelijke bonus van 30%, zoals genoemd op het intranet van de werkgever.
Ook de werknemer is gebonden aan de door de werkgever vastgestelde targetpercentages voor de Individual Performance Bonus en de Global Annual Bonus.
Aanspraak op hoger bedrag aan bonus
De kantonrechter verwerpt het verweer van de werkgever dat de werknemer zijn recht heeft verwerkt om aanspraak te maken op een hoger bedrag aan bonus over het fiscaal jaar 2020 dan aan hem is uitgekeerd.
Gerechtvaardigd vertrouwen gewekt
Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt.
‘Stilzitten’ is onvoldoende
‘Stilzitten’ kan slechts tot rechtsverwerking leiden, indien op grond van de omstandigheden van het geval redelijkerwijs een bepaald handelen van de rechthebbende had mogen worden verwacht.
In het onderhavige geval heeft de werknemer na de uitbetaling van de bonus over het fiscale jaar 2020 geen bezwaar daartegen gemaakt. Pas in de inleidende dagvaarding maakt de werknemer voor het eerst bezwaar tegen de hoogte van de uitbetaalde bonus over het fiscale jaar 2020. Dit ‘stilzitten’ na de in eerste instantie gedane bonusuitkering is volgens de kantonrechter onvoldoende om rechtsverwerking aan te kunnen nemen.
Geen omstandigheden gesteld
Zeker nu de werkgever geen omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de werknemer bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij geen verdere bonusaanspraken over 2020 meer geldend zou maken, althans omstandigheden die maken dat de positie van de werkgever onredelijk verzwaard of benadeeld wordt doordat de werknemer pas geruime tijd ná het doen van de bonusuitkering over het fiscale jaar 2020 daartegen alsnog bezwaar heeft gemaakt.
Ook geen aanvulling
Hiervoor heeft de kantonrechter al geoordeeld dat de werknemer geen recht kan doen gelden op een bonusuitkering van 30%. Voor zover de werknemer aanvulling van de gedane bonusuitkeringen tot 30% van zijn salaris vordert, wordt deze vordering dan ook afgewezen.
Geen gegarandeerd bonuspercentage toegezegd
Verder is de kantonrechter van oordeel dat de werknemer geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de werkgever hem een gegarandeerd bonuspercentage van 12% heeft toegezegd.
Ook al zou de werkgever ter gelegenheid van de fusie hebben gezegd dat werknemers van de oud-werkgever er gemiddeld niet op achteruit zouden gaan, dan betekent dat niet dat deze werknemers na de fusie gerechtvaardigd erop mochten vertrouwen dat zij hoe dan ook een bepaald bonuspercentage zouden ontvangen.
Eenzijdig vaststellen mag
Na de fusie gold de bonusregeling van de werkgever en de daarin opgenomen voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen, waarbij de werkgever de bonuspercentages eenzijdig mag vaststellen. In de door de werkgever aan de werknemer toegezonden “inkomenspakketvergelijking” vóór en na de fusie is ook bepaald dat hieraan geen rechten kunnen worden ontleend.
Tegen deze achtergrond faalt het betoog van de werknemer dat hij erop mocht vertrouwen dat hij in 2021 een hogere bonus dan in 2020 (6,23%) zou ontvangen, in die zin dat hij over beide jaren een gemiddelde bonus van 12% zou krijgen, waardoor de bonus over 2021 17,7% zou moeten bedragen.
Bonusuitkering per fiscaal jaar
De werknemer verliest volgens de kantonrechter ook uit het oog dat de IPB en de GAB in het Arbeidsvoorwaardenreglement per fiscaal jaar gelden. Een bonusuitkering in het ene jaar is bovendien geen garantie voor een bonusuitkering in het daaropvolgende jaar, laat staan voor wat betreft de hoogte daarvan. De vordering van de werknemer strekkende tot het ‘bijplussen’ van zijn bonusuitkering over het fiscale jaar 2021 van 12% naar 17,7% ligt daarmee ook voor afwijzing gereed.
Ook geen aanvulling
Uit het hiervoor gegeven oordeel dat de werknemer geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de werkgever hem een gegarandeerd bonuspercentage van 12% heeft toegezegd, volgt dat de vordering van de werknemer, strekkende tot aanvulling van de over het fiscale jaar 2020 gedane bonusuitkering van 6,23% naar 12%, ook niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Uit hetgeen de werknemer heeft gesteld, kan overigens ook niet worden afgeleid dat de werkgever anderszins redelijkerwijs niet heeft kunnen komen tot de vaststelling van de bonusuitkering op 6,23% over het fiscale jaar 2020.
Gelet op het voorgaande is ook de vordering van de werknemer tot betaling van een in goede justitie te bepalen bonusbedrag niet toewijsbaar.
Niet gehouden tot aanvulling over 2020 en 2021
De slotsom is dat de werkgever niet gehouden is tot aanvulling van de over de fiscale jaren 2020 en 2021 aan de werknemer gedane bonusuitkering.
Wettelijke verhoging
Ingevolge artikel 7:625 BW is de werkgever een wettelijke verhoging verschuldigd bij niet of niet-tijdige betaling van het verschuldigde loon. Hieronder valt ook een bonusuitkering.
Ingevolge de artikelen 3.2.1. en 3.2.2. van het Arbeidsvoorwaardenreglement van de werkgever moesten de Individual Performance Bonus en de Global Annual Bonus over de fiscale jaren 2020 en 2021 telkens in december worden uitbetaald.
Niet te laat betaald over 2020
De werknemer heeft niet gesteld dat het over het fiscale jaar 2020 uitgekeerde bonusbedrag van € 3.601 bruto te laat zou zijn betaald. Verder volgt uit wat hiervoor is overwogen dat hij over dit fiscale jaar geen recht heeft op een aanvullende bonusuitkering. Dit betekent dat de werkgever geen wettelijke verhoging over de bonusuitkering betreffende het fiscale jaar 2020 aan de werknemer verschuldigd is. De daartoe strekkende vordering van de werknemer wordt daarom afgewezen.
Bonusuitkering over fiscale jaar 2021
Ten aanzien van de bonusuitkering over het fiscale jaar 2021 stelt de kantonrechter vast dat de werkgever deze bonusuitkering aanvankelijk heeft geweigerd om deze uit te keren vanwege de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer. De werkgever heeft de bonusuitkering later, in april 2022, alsnog toegekend en uitgekeerd.
Geen valide reden
De opzegging van het dienstverband door de werknemer leverde volgens de kantonrechter geen valide reden voor de werkgever op om aan de werknemer een bonusuitkering over 2021 te weigeren, te meer daar het fiscale jaar 2021, waarop de bonusuitkering ziet, toen al was voltooid en de prestaties van de werknemer in 2021 hetzelfde werden gewaardeerd als in 2020.
Niet tijdig voldaan
De werkgever had als goed werkgever dan ook in december 2021 de bonusuitkering over het fiscale jaar 2021 aan de werknemer moeten doen. Door hiertoe pas in april 2022 over te gaan, is de bonusuitkering niet tijdig voldaan en is de werkgever hierover de wettelijke verhoging tot aan het moment van betaling aan de werknemer verschuldigd geworden.
Geen reden voor matiging
De kantonrechter ziet geen reden voor matiging van de wettelijke verhoging, zoals door de werkgever is verzocht, nu de werkgever zonder goede reden de bonusuitkering niet tijdig heeft betaald. Uit de met deze uitkering corresponderende loonstrook van de werkgever leidt de kantonrechter af dat het hierbij gaat om een brutobedrag van € 7.970,72. Hierover moet de werkgever de (volledige) wettelijke verhoging voldoen.
Wettelijke rente
Wettelijke rente over de wettelijke verhoging is pas verschuldigd na ingebrekestelling hiervoor. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke ingebrekestelling heeft plaatsgevonden, zodat de vordering van de werknemer tot betaling van wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt afgewezen.
Bijna € 8.000 bruto betalen
De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van de wettelijke verhoging van 50% over de niet tijdig betaalde bonusuitkering van € 7.970,72 bruto over het fiscale jaar 2021.
Uitspraak Rechtbank Noord-Nederland, 2 mei 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1803