
Rechtbank Limburg beoordeelt het beroep van de werkgever tegen de afwijzing van de aanvraag van de werkgever tot het toekennen van een compensatie van een transitievergoeding die is betaald aan de erven van de ex-werknemer. UWV heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van de werkgever ongegrond is.
Arbeidsongeschikt – IVA-uitkering
De werknemer is op 26 juni 2017 arbeidsongeschikt geworden. Met toepassing van een verkorte wachttijd heeft UWV aan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend per 26 oktober 2017.
Einde loondoorbetalingsverplichting
Per 24 juni 2019 is door het verstrijken van 104 weken de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever geëindigd.
Bij e-mailbericht van 16 september 2019 heeft de werknemer aan de financieel directeur van de werkgever het volgende laten weten:
“Ik heb een vraag: de twee jaar ziek zijn inmiddels voorbij. Hoe gaat het nu verder? Wordt mijn arbeidsovereenkomst nu verbroken en zit er een transitievergoeding in?”
Dezelfde dag heeft de financieel directeur, voor zover hier van belang, per e-mailbericht geantwoord:
“Wat betreft de twee jaar: de loondoorbetaling/aanvulling is inmiddels gestopt heb ik begrepen maar ik ga kijken wat we nog kunnen doen.”
Voordat er een vervolg aan dat antwoord is gegeven, is de werknemer op 22 september 2019 overleden.
Transitievergoeding van € 78.681 bruto
Op 10 maart 2020 is een vaststellingsovereenkomst tussen eiseres en de erfgenamen van de werknemer gesloten, inhoudende dat aan de erfgenamen een transitievergoeding wordt toegekend ter voldoening aan een wettelijke verplichting, omdat na 104 weken een slapend dienstverband was ontstaan en de werknemer had gevraagd dat dienstverband te beëindigen. Die vergoeding is vastgesteld op € 78.681 bruto.
Recht op compensatie transitievergoeding?
De werkgever heeft op 22 april 2020 een aanvraag ingediend om compensatie van de betaalde transitievergoeding.
UWV heeft geweigerd om de aan de erven van een voormalige werknemer betaalde transitievergoeding te compenseren.
In beroep daartegen ontleent de werkgever aan het Xella-arrest van de Hoge Raad het betoog dat op grond van goed werkgeverschap vóór het overlijden van de werknemer een vorderingsrecht tot uitkering van een transitievergoeding was ontstaan. De rechtbank volgt dat betoog niet.
Einde slapend dienstverband met transitievergoeding
De in het Xella-arrest geformuleerde gehoudenheid houdt immers in dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap moet meewerken aan een door de werknemer met een slapend dienstverband gewenste beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding.
Recht op transitievergoeding na realisatie beëindiging
Het recht op transitievergoeding ontstaat echter pas op het moment dat die beëindiging is gerealiseerd. Voor zover in dit geval de vraagstelling van de werknemer in zijn e-mailbericht van 16 september 2019 al te beschouwen is als een voldoende duidelijke en concrete wilsuiting gericht op beëindiging van de dienstbetrekking, heeft die dus alleen geleid tot gehoudenheid van de werkgever om een traject in gang te zetten tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst op één van de gronden die zijn genoemd in artikel 7:673 van het BW. Pas door het afronden van zo’n traject zou dan een vorderingsrecht op de werkgever zijn ontstaan.
Recht op transitievergoeding als traject in gang is gezet
UWV heeft in het verweerschrift laten blijken dat hij artikel 7:673 van het BW (de werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien…) in het kader van de toepassing van artikel 7:673e van het BW (compensatie transitievergoeding) zo uitlegt dat, ook als een traject tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst concreet in gang is gezet, maar de arbeidsovereenkomst voor afronding van dat traject van rechtswege eindigt op een niet in artikel 7:673 genoemde grond, recht ontstaat op een transitievergoeding.
Pleidooi voor ruimere uitleg slaagt niet
De rechtbank is van oordeel dat dit nadere standpunt de beschrijving van een buitenwettelijk begunstigend beleid inhoudt. Voor een ruimere uitleg van zo’n beleid dan het bestuursorgaan daarmee heeft bedoeld, is dan geen plaats.
Uit mailwisseling volgt geen concrete stap tot beëindiging
Het betoog van de werkgever dat de mailwisseling tussen de werkgever en de werknemer van 16 september 2019 is te beschouwen als het in gang zetten van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, behelst een pleidooi voor een ruimere uitleg van het buitenwettelijk begunstigend beleid en slaagt daarom al niet. Uit die mailwisseling kan namelijk niet worden afgeleid dat de werkgever vóór het overlijden van de werknemer al een concrete stap had gezet om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen.
Uitspraak Rechtbank Limburg, 24 maart 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:2103