Hoe kan de werkgever de waarde van de fiets van de zaak berekenen als de werknemer de fiets wil overnemen van de werkgever? En wat als de werkgever met terugwerkende kracht met ingang van het begin van het kalenderjaar een vaste vergoeding voor reiskosten toekent?
Een antwoord op deze twee vragen vind je in een update van het besluit over de fiscale behandeling in de loonheffingen en inkomstenbelasting van reiskostenvergoedingen, terbeschikkingstelling van een auto of een fiets en privégebruik auto.
Het besluit van 6 september 2022, nr. 2022-192540, is een actualisering van het besluit van 20 maart 2015, nr. BLKB2015/0188M (Stcrt. 2015, 8385 ) en is op 23 september 2022 in de Staatscourant gepubliceerd.
In het besluit is een aantal verwijzingen aangepast en zijn de niet meer van belang zijnde gedeelten van onderdeel 9 verwijderd.
Onderdeel 4 (Vaste reiskostenvergoedingen) bevat een verduidelijking voor situaties waarin een werkgever met terugwerkende kracht met ingang van het begin van het kalenderjaar een vaste vergoeding voor reiskosten toekent.
Onderdeel 6 (Ter beschikking stellen van een fiets) gaat over de afschrijving van een fiets van een zaak.
Overigens zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht.
Vaste onbelaste reiskostenvergoeding
Werkgevers kunnen een praktische regeling hanteren op grond waarvan zij voor werknemers met een min of meer vaste arbeidsplaats eenvoudig een vaste onbelaste vergoeding voor reiskosten kunnen vaststellen.
Geen herrekening bij terugwerkende kracht per begin kalenderjaar
Bij een vaste vergoeding voor reiskosten is een herrekening voorgeschreven voor bepaalde wijzigingen in de loop van het kalenderjaar (zie artikel 31a, zevende lid, Wet LB). Die herrekening is niet aan de orde als een werkgever met terugwerkende kracht met ingang van het begin van het kalenderjaar een vaste vergoeding voor reiskosten toekent en de daarvoor relevante feiten in het kalenderjaar overigens niet zijn gewijzigd.
Werkgevers kunnen ook met de inspecteur binnen de wettelijke kaders een specifieke regeling afspreken. Het blijft uiteraard ook mogelijk voor een werkgever om niet uit te gaan van de praktische regeling en individueel op declaratiebasis een hogere onbelaste vergoeding aannemelijk te maken. De Staatssecretaris van Financiën merkt hierbij op dat de € 0,19-normering ook bij een vaste onbelaste vergoeding van belang is.
Fiets van de zaak
Werkgevers kunnen aan hun werknemers een fiets ter beschikking stellen voor woon-werkverkeer. De fiets wordt geacht ook ter beschikking te zijn gesteld voor privégebruik. De waarde van dit privégebruik is op jaarbasis gesteld op 7% van de consumentenadviesprijs inclusief omzetbelasting, verminderd met de eventuele bijdrage door de werknemer. Er is geen tegenbewijsregeling voor gering privégebruik.
Overname fiets
Hoe kan de werkgever de waarde van de fiets berekenen als de werknemer de fiets wil overnemen van de werkgever, bijvoorbeeld bij beëindiging van de dienstbetrekking?
Uitgaande van een (gemiddelde) levensduur van een fiets van ten minste 5 jaar, gaat de staatssecretaris uit van een waardevermindering van 20% op jaarbasis. Na verloop van 5 jaar is de restwaarde dan nihil.
Voorbeeld
Een werkgever stelt op 2 januari 2020 zijn werknemer een fiets voor woon-werkverkeer ter beschikking. De catalogusprijs van de fiets is € 1.600. De waarde van het privégebruik is jaarlijks 7% van € 1.600 = € 112.
Op 1 juli 2024 neemt de werknemer ontslag en komt hij overeen de fiets van de werkgever over te nemen. De waarde van de fiets is bij ontslag op 1 juli 2024 als volgt te berekenen.
€ 1.600 – (4,5 jaar * 20% * € 1.600)= € 160.
In 2024 is de waarde van het privégebruik over de eerste 6 maanden: 7% van € 1.600 * 6/12 = € 56.
Lees meer in het SV-dossier Fiets van de zaak