
De aan een politieagent toegekende netto schadevergoeding voor verlies aan arbeidskracht wordt gebruteerd uitgekeerd. De netto schadevergoeding behoort niet tot het loon. Het meerdere vormt geen vergoeding voor het verlies aan arbeidskracht noch een vergoeding van immateriële schade, zodat dit bedrag wel tot het loon moet worden gerekend.
Deel vergoeding geen schadevergoeding
Aan de werknemer is door de werkgever een een schadevergoeding inzake beroepsziekte toegekend van € 710.227. Een deel van dit bedrag (€ 315.363) betreft een vergoeding die niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat deze als daaruit genoten moet worden aangemerkt. Tot dit bedrag wordt de uitkering daarom niet als loon aangemerkt. Voor het restant van het bedrag (€ 394.914) geldt dit niet. Dit gedeelte ziet niet op de schadevergoeding die aan de man is toegekend.
Voor zover het toegekende bedrag strekt tot vergoeding van belastingschade vindt de betaling haar grondslag in de dienstbetrekking. Dat oordeelt de Hoge Raad.
Wat is de situatie?
Een man heeft bij de politie gewerkt en heeft door incidenten bij dat werk een posttraumatische stressstoornis (PTSS) opgelopen. In 2016 heeft zijn werkgever hem een schadevergoeding wegens verlies van arbeidsvermogen toegekend van € 315.363 netto.
Vergoeding gebruteerd
De vergoeding is in januari 2017 aan de man uitgekeerd. Daarbij heeft de werkgever die vergoeding gebruteerd tot € 710.277 en van dat bedrag € 394.914 afgedragen als loonheffing.
Bij het Hof was niet meer in geschil dat de vergoeding tot een bedrag van € 315.363 niet als loon is aan te merken. Het geschil beperkte zich tot de vraag of het bedrag van € 394.914 belastbaar loon is.
Belastbaar loon
Het Hof heeft geoordeeld dat het bedrag van € 394.914 belastbaar loon is als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). Daartoe heeft het Hof overwogen dat dit bedrag niet is verstrekt om het verlies aan arbeidskracht van de man te vergoeden maar om de man in staat te stellen de belasting te voldoen over de vergoeding wegens het verlies aan arbeidskracht.
Aangezien dit bedrag geen vergoeding van het verlies aan arbeidskracht noch een vergoeding van immateriële schade vormt, moet dit bedrag tot het belastbare loon worden gerekend, aldus het Hof.
Geen onbelaste vergoeding voor verlies arbeidskracht
De subsidiaire stelling van de man dat (een deel van) het bedrag van € 394.914 als een onbelaste vergoeding voor het verlies van arbeidskracht moet worden aangemerkt, heeft het Hof verworpen, omdat de vergoeding is gebaseerd op achterhaalde gegevens en de te vergoeden schade in werkelijkheid groter is.
Volgens het Hof heeft de werkgever slechts het bedrag van € 315.363 als vergoeding voor verlies aan arbeidskracht verstrekt en kan daarom alleen in zoverre worden geoordeeld dat de uitkering onbelast is, ook indien het verlies aan arbeidskracht een hogere vergoeding dan de toegekende vergoeding zou rechtvaardigen.
1 Gehele uitkering geen grond in dienstbetrekking
In het eerste middel wordt onder meer betoogd dat de hele uitkering, inclusief de brutering, is uitbetaald als vergoeding voor immateriële schade en verlies van arbeidskracht, zodat die hele uitkering niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moet worden aangemerkt.
Bedrag tot € 315.363 geen loon
Het middel faalt in zoverre omdat het oordeel van het Hof dat de uitkering slechts tot een bedrag van € 315.363 strekt tot vergoeding van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de feiten en in zoverre niet in cassatie kan worden getoetst. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Niet teruggevorderd door werkgever
Het middel betoogt verder dat de werkgever van de man inmiddels te kennen heeft gegeven dat het bedrag van € 394.914 niet wordt teruggevorderd en dat de reden van het niet terugvorderen is gelegen in het verminderen van het leed van de man. Het middel verbindt daaraan de conclusie dat ook dit bedrag geen beloning is voor door de man verrichte werkzaamheden, maar compensatie voor door de man ervaren leed.
Uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt niet dat dit betoog ook voor het Hof is aangevoerd. Dat betoog vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor de cassatieprocedure geen mogelijkheid biedt. De klacht kan daarom al niet tot cassatie leiden.
Beslissend op tijdstip betaling
Daarnaast heeft te gelden dat voor de beoordeling of een betaling door een werkgever aan een (gewezen) werknemer als loon in de zin van de Wet LB moet worden aangemerkt, anders dan wordt betoogd, beslissend is de situatie op het tijdstip van die betaling.
Vergoeding belastingschade vanwege dienstbetrekking
Uit de door het Hof vastgestelde feiten kan niet anders worden afgeleid dan dat de werkgever vanwege de tussen hem en de man bestaande dienstbetrekking het bedrag van € 394.914 heeft betaald als vergoeding van belastingschade, omdat hij ten onrechte aannam dat over de door hem betaalde vergoeding van immateriële schade loonbelasting verschuldigd was. Daaruit volgt dat de betaling van dit bedrag, ofschoon onverschuldigd, haar grond vindt in de dienstbetrekking. Het middel faalt ook in zoverre.
Het tweede middel kan evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.