
De werkgever moet verplichte deelnemen in het bedrijfstakpensioenfonds. Het gaat om de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden. Het argument dat het slechts om een tijdelijke situatie gaat, verwerpt het hof.
Wat is de situatie?
De werkgever is bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als beleggingsinstelling, groothandel in bovenkleding en (onderneming in) handelsbemiddeling in textiel, kleding en schoeisel.
Het Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). Werkgevers die onder de werking van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds vallen, zijn op grond van deze wet verplicht om daarin deel te nemen. Deelneming in PTM is verplicht gesteld bij het verplichtstellingsbesluit van de Staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 februari 1950, laatstelijk gewijzigd op 7 januari 2010, Stcrt. 2010, nr. 576 (het Verplichtstellingsbesluit).
Stichting Opleidings-en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf (SOO) is het opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het metaalbewerkingsbedrijf als bedoeld in artikel 83 van de algemeen verbindend verklaarde cao voor het Metaalbewerkingsbedrijf en de Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek (SFM) is het sociaal fonds als bedoeld in artikel 78 van de cao.
Geschil in hoger beroep
De werkgever heeft in 2013-2014 personeel in dienst gehad, dat hij heeft gedetacheerd bij een bouwstaalbedrijf. De werkgever had voor zijn personeel geen pensioenvoorziening getroffen.
Tussen (de advocaat van) de werkgever en PMT is vanaf 2014 contact geweest over de vraag of de werkgever valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit. De Fondsen hebben, na een werkingssfeeronderzoek, in september 2014 een geschatte nota ter hoogte van € 298.023,47 aan de werkgever gestuurd. Deze nota is gecrediteerd nadat de werkgever de benodigde (loon)gegevens van het personeel heeft aangeleverd en er is een definitieve factuur d.d. 16 november 2017 opgemaakt ter hoogte van € 65.839,77. Het gaat om de volgende bijdragen: pensioenpremie PMT € 62.932,59, bijdrage OOM € 2.177,16 en bijdrage SFM € 730,02.
Definitieve factuur
Het gaat in deze procedure om deze factuur. De werkgever heeft de factuur niet betaald en de kantonrechter heeft de vorderingen van de Fondsen en SFM om de werkgever daartoe te veroordelen toegewezen. Daarmee is de werkgever het niet eens en hij vraagt het hof daarover opnieuw te oordelen.
Het hof beslist dat de werkgever niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen het vonnis, voor zover het de door de kantonrechter toegewezen vordering van SFM betreft. In de wet staat dat hoger beroep mogelijk is tegen een vordering die meer beloopt dan € 1.750. De toegewezen vordering is lager dan dat bedrag.
Feitelijk uitgevoerde werkzaamheden
Voor de vraag of de activiteiten van de werkgever onder de werkingssfeerbepaling van het Verplichtstellingsbesluit en de cao vallen gaat het om de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden. Dit betekent dat niet van belang is of die werkzaamheden tijdelijk waren of dat sprake was van een overgangsfase, zoals de werkgever stelt.
Ook is niet van belang dat de hoofdactiviteit van de werkgever bemiddeling in de textiel is. Evenmin is de bedoeling van partijen van belang. Als de werkgever gedurende een bepaalde periode werkzaamheden uitvoert die vallen onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit en de cao is hij op grond de wet voor die periode gebonden aan het Pensioen- en Uitvoeringsreglement van PMT (artikel 4 Wet Bpf 2000) en de cao (artikel 14 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst).
Hoofdzakelijkheidscriterium
De kantonrechter heeft in het vonnis uitgebreid gemotiveerd waarom de door de werknemers van de werkgever bij het bouwstaalbedrijf verrichte werkzaamheden onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit (en daarmee ook van de cao) vallen.
Daarbij gaat de kantonrechter er vanuit dat de werkgever zes betonvlechters en twee (technisch) tekenaars bij het bouwstaalbedrijf tewerk heeft gesteld, dat hun werkzaamheden betrokken waren bij metaalbewerking en dat hun aantal contracturen meer dan 50 procent van het totaal aantal contracturen van de werkgever betrof (het hoofdzakelijkheidscriterium).
Tegen het oordeel van de kantonrechter dat aan het hoofdzakelijkheidscriterium is voldaan, voert de werkgever verder geen bezwaren aan, anders dan de hiervoor al besproken stelling dat de hoofdactiviteit van haar onderneming niet kwalificeert als metaal en techniek. Als wordt gekeken naar de feitelijke tewerkstelling was dat in de periode waar het hier om gaat wel het geval. Het hof sluit zich dan ook aan bij de overwegingen van de kantonrechter.
Hoogte pensioenpremie
De werkgever vindt dat de kantonrechter ten onrechte de hoogte van de op de factuur vermelde bedragen niet heeft onderzocht. Hij voert echter, ook in hoger beroep, geen inhoudelijke bezwaren aan tegen de bedragen. De Fondsen stellen dat de bijdragen zijn berekend aan de hand van de door (de accountant van) de werkgever in het invoerportaal opgegeven loonadministratie. Dat betwist de werkgever niet, maar hij stelt dat hij die gegevens niet heeft kunnen controleren en dat hij niet in het bezit is daarvan. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de werkgever haar accountant heeft gemachtigd om namens haar gegevens aan PMT op te geven, kan hij zich niet op onbekendheid daarmee beroepen. Bovendien leggen de Fondsen in deze procedure de gegevens van de werkgever over die hij voor de berekening heeft gebruikt.
Het hof verwerpt dus het niet onderbouwde verweer van de werkgever tegen de hoogte van de vordering.
Geen boze opzet
De werkgever stelt tot slot dat door de kantonrechter niet is beoordeeld of sprake is van een redelijke en billijke wetstoepassing. Er was geen boos opzet in het spel (de werkgever wist niet dat hij verplicht was zich aan te sluiten bij PMT), de werknemers zullen geen of maar beperkte aanspraak op het pensioen maken zodat er weinig schade is bij PMT als dat het geval is, toewijzing van de vordering zal tot faillissement van de werkgever leiden en de Fondsen hebben lang gewacht met deze procedure.
Pensioenpremie en cao-bijdrage afdragen
Het hof stelt voorop dat de wet een duidelijke verplichting op de werkgever legt die (mede) tot doel heeft de rechten van de werknemers – in dit geval aanspraak op pensioen – veilig te stellen. Dat dit tot gevolg kan hebben dat een werkgever die zich niet aan de wettelijke verplichtingen houdt, geconfronteerd kan worden met naheffingen, valt in diens risicosfeer.
De conclusie luidt dat de werkzaamheden die de werknemers van de werkgever hebben verricht bij het bouwstaalbedrijf in de periode 12 mei 2013 tot 17 augustus 2014 vallen binnen de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit en de cao en dat de werkgever als werkgever aan die regelingen is gebonden. Dit betekent dat hij over die periode pensioenpremie en de cao-bijdrage voor haar werknemers moet afdragen.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 25 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:535