De werkgever heeft onvoldoende Covid-19 beschermingsmaatregelen voor werknemer de getroffen en geen passend werk voor werknemer om thuis te kunnen werken aangeboden. Er is geen sprake van werkweigering door de werknemer. De werkgever moet het loon van de werknemer doorbetalen, aldus de rechter.
Wat is de situatie?
De werkgever is een onderneming die als administratie- en belastingadviseurs werkzaamheden verricht in de financiële dienstverlening.
De werknemer is op 14 maart 2011 in de functie van secretaresse/receptioniste in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van de werkgever.
Op 15 maart 2020 ontving de werknemer een e-mail van de werkgever omtrent de gevolgen van Covid-19 waarin onder meer werd meegedeeld dat “Ik ga ervan uit dat we met zijn allen onze schouders eronder zetten en dat IEDEREEN zijn eigen werk doet en op zijn eigen plaats gaat zitten. Zoals reeds in januari aangegeven wordt er niét van thuis uit gewerkt. Mocht iemand door de overheidsmaatregelen om welke reden dan ook niet willen of kunnen werken, dan zal kan men gerust thuisblijven tegen inleveren van verlofdagen”.
De werknemer heeft zich op 16 maart 2020 vanwege keelklachten door middel van een app-bericht bij de werkgever ziek gemeld en daarbij aangegeven dat zij na een of twee dagen weer aan het werk zou kunnen gaan.
Op 4 mei 2020 is de werknemer arbeidsongeschikt verklaard.
De bedrijfsarts heeft op 8 juni en 20 juli 2020 een schriftelijk spreekuuradvies ten aanzien van de werknemer opgesteld.
Op 20 augustus 2020 is op verzoek van de werknemer een Sociaal-medische beoordeling c.q. Verzekeringsgeneeskundige rapportage door de verzekeringsarts bij het UWV opgesteld.
Op 9 september 2020 is op verzoek van de werknemer een Arbeidsdeskundig rapport c.q. een Deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever door de arbeidsdeskundige bij het UWV opgesteld.
De werknemer is vanaf 16 maart tot nu toe niet op haar werkplek aanwezig geweest.
De werkgever heeft het salaris van de werknemer inclusief emolumenten vanaf 1 juni 2020 tot nu toe niet betaald.
De vordering
De werknemer vordert de werkgever te veroordelen:
- om binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis het achterstallige salaris van de werknemer vanaf 1 juni 2020 te betalen, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening, op straffe van een dwangsom van € 500 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de werkgever in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen;
- tot tijdige betaling van toekomstige salarissen.
Thuiswerken
De werknemer voert aan dat zij chronisch hartfalen met een capaciteit van 30 procent heeft en daardoor tot een risicogroep van Covid-19 behoort. De kans op verregaande medische consequenties is groot indien zij met het coronavirus besmet zou raken. In dat kader moet zij extra voorzichtig zijn en de Covid-19 maatregelen die de overheid adviseert in acht te nemen. Met betrekking tot haar werk gold en geldt voor haar: werk indien mogelijk thuis.
Geen veilige werkomgeving
Haar werkzaamheden bij de werkgever verricht zij aan een balie waaraan klanten van de werkgever verschijnen. Zonder voldoende Covid-19 beschermingsmaatregelen, zoals geadviseerd door de overheid, levert het werken aan die balie geen veilige werkomgeving voor haar op. In dat kader heeft de werknemer aangeboden haar werkzaamheden of aangepaste werkzaamheden van thuis uit te verrichten maar dat aanbod heeft de werkgever niet aanvaard.
Toen de arbo-arts haar werkplek bij de werkgever op 12 juni 2020 bezocht, was deze niet ingericht overeenkomstig de door de overheid geadviseerde aanpassingen. De werkgever bleef zich op het standpunt stellen dat de werknemer haar werkzaamheden op kantoor moest verrichten.
De houding van de werkgever en de discussie over een veilige werkplek hebben ertoe geleid dat de werknemer niet alleen vanwege haar medische klachten maar ook door haar beperkingen die deels worden veroorzaakt door de spanningen die zij ervaart vanwege de Covid-19 situatie op haar werk arbeidsongeschikt is bevonden.
Uit het e-mailverkeer tussen haar en de directeur van 19 t/m 23 juni 2020 volgt dat zij bereid is om op haar werkplek te werken indien die veilig is.
Loon ten onrechte ingehouden
20 juli 2020 vond een gesprek plaats tussen de bedrijfsarts en de werknemer. De bedrijfsarts gaf aan dat de arbeidsmogelijkheden van de werknemer geblokkeerd worden door een ontstaan arbeidsconflict en adviseerde de werknemer en de directeur om met een mediator in gesprek te gaan. Dat is niet gebeurd. Nu de werkgever, ondanks verzoeken daartoe, haar loon ten onrechte inhoudt en zij voor haar levensonderhoud van dat loon afhankelijk is, heeft zij de werkgever in rechte betrokken, aldus de werknemer.
Zorgplicht werkgever
Voorop staat dat het aan de werkgever als werkgever is om ervoor te zorgen dat haar werknemers op een veilige werkplek kunnen werken c.q. beschikking hebben over veilige werkomstandigheden. In verband met Covid-19 heeft de overheid in ieder geval sinds maart 2020 landelijke, heldere adviezen verstrekt over het inrichten van veilige werkplekken, aangegeven wie ten aanzien van Covid-19 tot de risicogroepen behoren en dat zoveel, waar mogelijk, thuis gewerkt moest worden. Die adviezen gelden nog steeds.
De bedrijfsarts verwijst in haar spreekuuradvies van 8 juni 2020 naar haar vorige advies waarbij zij een duidelijke indicatie heeft gesteld voor het thuiswerken van de werknemer, onder meer vanwege het behoren tot een risicogroep voor Covid-19. Zij constateert in haar advies verder dat de werkgever het thuiswerken nog steeds niet faciliteert.
Indien thuiswerken volgens de werkgever niet tot de mogelijkheden behoort, zal de werkgever moeten zorgdragen voor een veilige werkplek, in casu een balie die is afgeschermd met plexiglas en afgeschermd van de looproute langs de balie, aldus de bedrijfsarts.
Niet vanuit huis
De directeur stelt dat hij geen dokter is en niet weet of de werknemer in een risicogroep valt en dat het advies van de overheid om thuis te werken een advies en geen verplichting is. Het werk van de werknemer bestaat onder meer uit het aannemen van telefoon en het verwerken van post. Die werkzaamheden kunnen niet van thuis uit worden gedaan.
Maatregelen genomen
Verder heeft de werkgever direct maatregelen genomen waarbij rekening is gehouden met de richtlijnen rondom Covid-19. Hij heeft alle persoonlijke klantencontacten geannuleerd en in plaats daarvan telefonische gesprekken ingepland en/of gecommuniceerd via e-mail, de baliewerkplek van de werknemer verplaatst naar een reguliere werkplek, de balie voorzien van een spatscherm en ervoor gezorgd dat elke ochtend en namiddag de deurklinken, de deurbel, de kozijnen, de balie, de receptie, de toetsenborden, de muizen, de telefoons, de wc, de kranen en het koffieapparaat worden gereinigd. Hij heeft dus alle mogelijke maatregelen getroffen om haar medewerkers een veilig werkplek te bieden.
Werkweigering
Ondanks dit alles weigert de werknemer nog steeds om naar haar werkplek te komen en haar werk te hervatten en een fysiek gesprek met de werkgever aan te gaan. Die situatie duurt inmiddels al zo’n zes maanden, betreft werkweigering die de werknemer valt aan te rekenen en komt voor rekening van de werknemer. In dat kader heeft de werkgever terecht het salaris van de werknemer ingehouden, aldus de werkgever.
De werknemer heeft vanaf het begin kenbaar gemaakt dat zij alleen op haar werkplek durfde/wilde verschijnen om daar te werken als die werkplek veilig was gemaakt.
Werkplek nog niet veilig
Onweersproken staat het door de werknemer ter mondelinge behandeling verklaarde, dat de arbo-arts op 12 juni 2020 het kantoor van de werkgever heeft bezocht en dat er toen geen spatschermen bij de balie stonden, vast. Ook op 24 augustus 2020 was het met de beschermingsmaatregelen nog niet in orde, zo blijkt uit de onweersproken stelling van de werknemer dat haar buurvrouw op die datum zonder afspraak het kantoor binnen kon, dat er geen desinfectie was, geen afgeschermde looproutes en dat het spatscherm de balie slechts gedeeltelijk afschermde.
Uit het e-mail verkeer tussen partijen van 19 t/m 23 juni 2020 noch uit andere feiten en omstandigheden die de werkgever niet heeft gesteld, volgt dat de werkgever aan de werknemer heeft bericht dat haar werkplek veilig was. Daarvan is de werknemer pas op de hoogte gesteld door de brief van de gemachtigde van de werkgever van 19 augustus 2020.
Gelet op het voorgaande kan de werknemer, niet op de manier zoals de werkgever betoogt, worden tegengeworpen dat de werknemer niet op haar werkplek wilde verschijnen en nooit zelf kennis heeft genomen van de situatie op de werkvloer.
Geen passend werk aangeboden
De werkgever heeft verder gesteld noch doen blijken dat hij de werknemer andere werkzaamheden heeft aangeboden die de werknemer wel van thuis uit zou kunnen verrichten of dat hij thuiswerkmogelijkheden, zoals het doorschakelen van de telefoon naar de telefoon bij de werknemer thuis en het verzorgen van een online verbinding voor de computer bij de werknemer thuis heeft willen faciliteren.
Loonbetalingsverplichting
De conclusie in het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 9 september 2020 dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn, in samenhang bezien met de verklaring van de werkgever ter mondelinge behandeling, dat hij niet schriftelijk loonmaatregelen jegens de werknemer heeft aangekondigd en de erkenning dat hij, in weerwil van het advies van de bedrijfsarts van 8 juni 2020 en het UWV-advies, geen re-integratieafspraken met de werknemer heeft gemaakt, geen medewerking aan mediation wil verlenen en de arbodienst niet heeft ingeschakeld en dat niet van plan was, ontslaat de werkgever evenmin jegens de werknemer van de loonbetalingsverplichting.
De vorderingen van de werknemer worden toegewezen.
De voorzieningenrechter veroordeelt de werkgever tot betaling van het achterstallige salaris van de werknemer vanaf 1 juni 2020, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging een te vermeerderen met de wettelijke rente en daarnaast tot tijdige betaling aan de werknemer van de toekomstige salarissen van de werknemer.
Uitspraak Rechtbank Limburg, 1 oktober 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:7495