
De werkgever en de werknemer sluiten op 23 mei 2018 een vaststellingsovereenkomst. Daarin is bepaald dat het dienstverband op 1 september 2018 zou eindigen. In deze periode mocht de werknemer de bedrijfsauto en de tankpas ‘op een normale, niet excessieve manier’ blijven gebruiken. De werknemer maakt in deze 3,5 maand ruim 8.000 privékilometers. Is dit excessief of normaal gebruik?
De werkgever stelt dat alles meer dan 3.000 kilometer excessief is. Het probleem voor de werkgever is dat hij de stelling pas bij het hof inneemt. Het is niet in de onderhandeling voorafgaand aan de vaststellingsovereenkomst besproken.
Het hof oordeelt dat de onduidelijkheid met betrekking tot ‘op een normale, niet excessieve manier’ voor rekening komt voor de opsteller van de vaststellingsovereenkomst (VSO): de werkgever. De werknemer hoeft de gevorderde vergoeding niet te betalen.
Wat is de situatie?
Volgens de beëindigingsovereenkomst mocht de werknemer de auto van de werkgever en de tankpas tot 1 september 2018 ‘op een normale, niet excessieve manier’ privé blijven gebruiken. De werkgever stelt dat de werknemer wanprestatie heeft gepleegd door de auto in deze periode excessief te gebruiken.
De werkgever vindt dat de werknemer een vergoeding van € 1.250 moet betalen wegens excessief privégebruik van de bedrijfsauto gedurende de laatste maanden van het dienstverband. De kantonrechter heeft de vordering van de werkgever wegens het privégebruik van de auto toegewezen.
De werknemer gaat in hoger beroep.
Heel veel uitstapjes
Vaststaat dat de werknemer tussen 18 mei 2018 en 1 september 2018 8.103 km met de bedrijfsauto heeft gereden. De kantonrechter overwoog dat de werknemer had toegegeven dat hij met de auto ‘heel veel uitstapjes’ heeft gemaakt, en dat dit betekent dat hij de auto excessief heeft gebruikt.
Het hof is het met de werknemer eens dat uit het maken van ‘heel veel uitstapjes’ met de auto nog niet volgt dat de werknemer excessief gebruik van de auto heeft gemaakt. De grens van het toegelaten gebruik is in de beëindigingsovereenkomst niet precies aangeduid.
Meer dan 3.000 km
Volgens de memorie van antwoord/grieven van de werkgever is met het artikel van de beëindigingsovereenkomst bedoeld dat meer dan 3.000 kilometer privé rijden met de bedrijfsauto niet was toegestaan. Zij noemt een dergelijk beperkt gebruik van de auto normaal, maar heeft niet duidelijk gemaakt waaruit blijkt dat partijen dat in mei 2018 ook hebben bedoeld.
13 retourtjes Spanje
Volgens de werknemer is er bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst namens de werkgever gezegd dat dertien retourtjes Spanje excessief gebruik zouden opleveren. Dat is beduidend meer dan 8.103 km.
De werknemer heeft verder aangevoerd dat hij in de zes maanden vóór het sluiten van de overeenkomst meer kilometers met de auto heeft gereden dan daarna (gemiddeld 2.693 km per maand vóór medio mei 2018 en daarna 2.315 km per maand).
Voor risico werkgever
De hier bedoelde onduidelijkheid komt voor risico van de werkgever, tevens opsteller van die overeenkomst. Indien aan de werknemer is gezegd dat dertien retourritten naar Spanje een excessief gebruik zouden opleveren, is nog steeds niet duidelijk dat de werknemer teveel gebruik van de auto heeft gemaakt door daarmee 8.103 km te rijden. Van het in de overeenkomst bedoelde excessieve gebruik is daarom niet gebleken.
In de brief van 17 september 2018 van de jurist die de werknemer destijds bijstond, staat dat de werknemer (min of meer) akkoord gaat met een aanspraak van de werkgever wegens het privégebruik van de auto over 2000 kilometer à € 0,19 per kilometer. Dit komt neer op een bedrag van € 380.
De brief eindigt met een reactie op de andere aanspraak die de werkgever toen had gemaakt op de boete, maar hieruit heeft de werkgever niet zonder meer hoeven opmaken dat de werknemer een voorwaarde verbond aan zijn (gedeeltelijke) instemming met de schuld voor het privégebruik.
Daarom zal het hof de vordering van de werkgever inzake het privégebruik van de auto tot een bedrag van € 380 toewijzen en de vordering voor het overige alsnog geheel afwijzen.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 23 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1703