Het is een forse reductie van werkuren en loon maar beëindiging van het dienstverband was hiermee wel te voorkomen, aldus de rechtbank.
Wat is de situatie?
De werkneemster (geboren in 1998) is op 1 november 2018 voor een half jaar in dienst bij de werkgeefster gekomen. Wegens goed functioneren is haar dienstverband voor onbepaalde tijd verlengd. Zij is Sales Clerk in de kaaswinkel van de werkgeefster. Haar brutosalaris bedraagt NAf. 2.451,30 bruto per maand.
Begin maart 2020 werd op Sint Maarten duidelijk dat de COVID-crisis was aangebroken. De werkgever heeft aanzienlijke omzetverliezen geleden, vergeleken met de maand januari die goed was: februari -25 procent, maart -32 procent, april -66 procent en mei -75 procent.
Korting op uren en salaris
Op 16 maart 2020 vindt er een vergadering van de werkgeefster met alle medewerkers plaats. De werkgeefster heeft toen twee opties op tafel gelegd:
- de werknemers kunnen per 1 april 2020 uit dienst gaan met twee maanden brutosalaris als vergoeding,
- de werknemers kunnen een urenreductie van 50 procent en navenante korting op het salaris over de periode april 2020 tot en met augustus 2020 accepteren.
Op 30 maart 2020 vindt weer een vergadering met de medewerkers plaats en iedereen gaat akkoord met de tweede optie.
Loonsubsidie
De werkgeefster, na een door de overheid opgelegde bedrijfssluiting, heropent op 11 mei 2020 de winkel. Op 27 mei 2020 vraagt zij loonsubsidie bij de overheid aan voor de maand maart 2020. Deze aanvraag wordt afgewezen op 27 mei 2020 omdat er geen omzetdaling van meer dan 20 procent was. Hiertegen heeft de werkgeefster bezwaar aangetekend maar dat is ongegrond verklaard. Op 13 mei 2020 vraagt zij loonsubsidie aan voor de maand april 2020. Ook wordt loonsubsidie aangevraagd over de maand mei 2020. Die is toegekend voor een bedrag van ongeveer 60 procent van de totale loonsom van de werkgeefster. Over de loonsubsidie over de maand april 2020 heeft de werkgeefster niets meer gehoord. Meer loonsubsidie is niet aangevraagd.
Brief werkgeefster
De werkgeefster schrijft op 18 mei 2020 onder meer het volgende aan de werkneemster die deze brief, net als alle andere werknemers voor akkoord heeft ondertekend:
“As of the May 11th 2020, working days will be reduced from 6 days a week to 3 days. Those on a 48 hour contract per week; will be reduced to 24 working hours per week.
Your associated salary will be reduced proportionately. This exceptional and temporary measure will be applied as of April 2020 until end of August 2020 at the end of which further discussions will take place after review of the financial situation of the company.”
Klacht over reductie loon
De werkneemster dient op 27 augustus 2020 een klacht in bij de Labor Office over de reductie van haar loon. Daarop volgt een whatsappconversatie.
Bij brief van 8 september 2020 schrijft de gemachtigde van de werkneemster aan de werkgeefster onder meer het volgende:
“Client is of the opinion that she was misinformed and deceived by the company.
Client takes this opportunity to formally object to the temporary changes of the employment terms. Any stance assumed by client prior hereto is deemed to have been taken without legal intent and based on misinformation.”
De brief besluit met een sommatie om aan de werkneemster de correcte salarisstroken toe te zenden en het overeengekomen salaris uit te betalen.
Ontslag op staande voet
Bij brief van 15 september 2020 bericht de werkgeefster onder meer het volgende aan de werkneemster:
“We hereby inform you that your employment with [de werkgeefster] has been immediately and retroactively terminated, as per 1 April 2020, which coincided with the effective date of the earlier mentioned, mutually agreed upon contract.”
Per e-mail van 16 september 2020 bericht de gemachtigde van de werkneemster dat de nietigheid van het ontslag op staande voet wordt ingeroepen en dat de werkneemster bereid is het werk te verrichten en dat het loon regulier moet worden doorbetaald.
De werkgeefster heeft aan de werkneemster een eindafrekening gestuurd. Die ziet op ‘April 2020’ en is gemaakt op 25 september 2020. Daarop worden de openstaande vakantiedagen uitbetaald, loon over de opzegtermijn en ‘severance pay’. In mindering strekken de ontvangsten (50 procent van het reguliere loon) die de werkneemster na april 2020 heeft ontvangen. Het overblijvende netto bedrag (USD 2.875) is aan de werkneemster uitbetaald.
Vorderingen werkneemster
De werkneemster verzoekt het Gerecht om de volgende beslissingen te nemen:
- a. aan haar gratis admissie te verlenen;
- b. voor recht te verklaren dat de werkgeefster grovelijk tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens de werkneemster voorvloeiende uit de arbeidsovereenkomst;
- c. de werkgeefster te veroordelen om aan de werkneemster te betalen het verschil tussen de uitbetaalde salarissen en de verschuldigde lonen over de maanden april 2020 tot en met september 2020, vermeerderd met de wettelijke verhogingen van 50 procent en de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot en met de dag van algehele voldoening;
- d. de werkgeefster te veroordelen tot betaling van 12,5 vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 september 2020;
- e. voor recht te verklaren dat dat de werkgeefster de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft opgezegd en hierdoor schadeplichtig is;
- f. de werkgeefster te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van NAf. 25.000 bruto in verband met het kennelijk onredelijk ontslag, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
- g. voor recht te verklaren dat de werkgeefster de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft beëindigd en aldus schadeplichtig is jegens de werkneemster;
- h. de werkgeefster te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van NAf. 4.902,60 bruto in verband met het onregelmatige ontslag, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
- i. de werkgeefster te veroordelen aan de werkneemster correcte loonstroken en een correcte jaaropgaaf 2020 te verstrekken, op verbeurte van een dwangsom;
- j. de werkgeefster te veroordelen in de proceskosten.
Tegenvorderingen werkgeefster
De werkgeefster verzoekt het Gerecht om de vorderingen van de werkneemster af te wijzen, met veroordeling van de werkneemster in de proceskosten. De tegenvorderingen van de werkgeefster komen neer op het volgende:
- a. een verklaring voor recht dat de werkgeefster de zwakkere partij is geweest en de bescherming van de rechter hard nodig is;
- b. voor recht te verklaren dat de werkgeefster altijd de financiële belangen van alle betrokken partijen in acht heeft genomen, ondanks de economische malaise die al maandenlang heerst;
- c. voor recht te verklaren dat de relatie tussen partijen is verzuurd en dat de werkneemster altijd minimaal 50 meter afstand moet bewaren van het pand van de werkgeefster.
Wat zegt de rechter?
Het Gerecht gaat eerst in op het ontslag op staande voet dat de werkgeefster op 15 september 2020 aan de werkneemster heeft gegeven, ingaande 1 april 2020. Overwogen wordt dat dit ontslag op staande voet nietig is. Ontslag op staande voet heeft namelijk geen terugwerkende kracht; het moet direct ingaan.
Het nietige ontslag op staande voet betekent dat de arbeidsovereenkomst na 1 april 2020, en na 15 september 2020, nog voortduurt. Gelet op de ingestelde vorderingen echter is het duidelijk dat de werkneemster zich neerlegt bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 15 september 2020.
Uit de overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt niet van een opzegbeding. Dat betekent dat de wettelijke regeling geldt. De geldende opzegtermijn is een maand. Het loon over deze niet in acht genomen maand kan dus aan de werkneemster worden toegewezen, zij het niet volledig.
Ondanks het feit dat de werkneemster als gevolg van de opzegging ontegenzeggelijk schade ondervindt (zij heeft geen inkomen meer) ziet het Gerecht, ook rekening houdende met de korte duur van het dienstverband en haar relatief jonge leeftijd, geen reden om de werkgeefster te verplichten aan de werkneemster enige schadevergoeding te betalen.
Geen bedrog
Voor bedrog is vereist dat de werkneemster is bewogen tot het akkoord gaan met de 50 procent uren- en loonreductie op grond van opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling of het opzettelijk verzwijgen van enig feit dat de werkgeefster verplicht was mede te delen. Volgens het Gerecht is daarvan geen sprake. Duidelijk is dat sprake is van een pandemie die de werkgeefster, net als heel veel andere werkgevers, noopte tot het doen van het drastische voorstel de werkuren met 50 procent te verminderen.
Niet vergeten moet worden dat ten tijde van het maken van de afspraken de loonsubsidieregeling niet bestond maar ook dat de werkgever heeft aangetoond alleen voor een enkele maand deze loonsubsidie, voor slechts 60 procent van de loonsom, te hebben ontvangen. Dat er verkeerde salarisstroken zijn opgemaakt heeft volgens de werkgeefster te maken met de eis van de overheid dat dit moest om in aanmerking te kunnen komen voor de loonsubsidie. Geoordeeld wordt daarom dat geen sprake is van bedrog.
Redelijk voorstel
Het Gerecht is van oordeel dat de werkgeefster een redelijk voorstel aan de werkneemster heeft gedaan. Voor zover de werkneemster betoogt dat deze aanpassing van arbeidsvoorwaarden in haar geval in strijd zou zijn met de redelijkheid geldt dat het Gerecht dit niet onderschrijft. Weliswaar is sprake van een forse reductie van werkuren en loon maar beëindiging van het dienstverband kan hiermee wél worden voorkomen.
(Tegen)vorderingen bekeken
Het Gerecht loopt de vorderingen van de werkneemster door:
- De vordering onder b wordt afgewezen omdat de werkgeefster niet grovelijk tekort is geschoten in haar verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst.
- Ook de vordering sub c wordt afgewezen omdat sprake is van een redelijk voorstel en wilsovereenstemming over de aangepaste arbeidsvoorwaarden die niet mank gaan aan een wilsgebrek en evenmin een tekortkoming door de werkgeefster inhouden.
- Vordering d wordt ook afgewezen omdat de werkgeefster zegt dat de vakantiedagen al zijn verdisconteerd in de eindafrekening en de werkneemster dit niet heeft weersproken.
- Vorderingen e en f worden ook afgewezen omdat het Gerecht niet van oordeel is dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag.
- Vorderingen g en h zijn toewijsbaar omdat sprake is van een onregelmatige opzegging en daarvoor kan één maand salaris worden toegewezen, maar dan op basis van 50 procent, gelet op wat hiervoor is overwogen.
- Vordering i is ook toewijsbaar, zij het aangepast zoals in de beslissing is geformuleerd met een lagere en gemaximeerde dwangsom.
Dan de tegenvorderingen van de werkgeefster. Bij haar vorderingen a en b heeft de werkgeefster geen belang. Wat betreft vordering c geldt dat gesteld noch gebleken is dat de werkneemster zich hinderlijk heeft gedragen in de directe nabijheid van de winkel van de werkgeefster zodat deze vordering ook wordt afgewezen.
De werkgeefster is overwegend in het ongelijk gesteld. Daarom wordt zij in de proceskosten veroordeeld.
Oordeel rechter
Het Gerecht in Eerste Aanleg verklaart voor recht dat:
- de werkgeefster de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft beëindigd en hierdoor schadeplichtig is geworden;
- veroordeelt de werkgeefster om aan de werkneemster te betalen 50 procent van het reguliere loon over de opzegtermijn, zijnde NAf. 1.225,65, als schadeloosstelling;
- veroordeelt de werkgeefster om uiterlijk 1 februari 2021 de jaaropgaaf en de correcte salarisstroken aan de werkneemster te overhandigen en bepaalt dat de werkgeefster een dwangsom van NAf. 50,00 per dag verbeurt vanaf 1 februari 2021, tot een maximum van NAf. 5.000,00, als zij aan deze veroordeling geen gehoor geeft;
- wijst de vorderingen van de werkgeefster af;
- veroordeelt de werkgeefster in de proceskosten, aan de zijde van de werkneemster begroot op NAf. 229,50 aan oproepingskosten en op NAf. 1.000 aan salaris gemachtigde.
Uitspraak Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, ECLI:NL:OGEAM:2021:2:2