
Fiscale regelingen worden vaak ingezet om beleidsdoelen te bereiken maar werken vaak niet goed, zijn soms achterhaald en maken het belastingstelsel onnodig complex. Er zijn zo’n 200 fiscale regelingen in beeld. Daarvan worden 125 regelingen actief gemonitord, waarmee in 2025 167 miljard euro gemoeid is. Dit is ruim 40% van de totale belastinginkomsten. Al deze regelingen maken het belastingstelsel lastig te begrijpen voor burgers en bedrijven en moeilijk uit te voeren voor de Belastingdienst.
In het ambtelijk rapport ‘Aanpak fiscale regelingen’ uit 2023 is een groot deel van deze regelingen doorgelicht. Ook zijn er sindsdien verschillende regelingen (opnieuw) geëvalueerd. Slechts een klein deel van de regelingen is positief beoordeeld; veel regelingen zijn niet effectief of ongericht in het behalen van beleidsdoelen, complex voor de uitvoering, slecht doenlijk voor belastingplichtigen of achterhaald.
Onderhoud van het belastingstelsel is nodig, het biedt kansen voor vereenvoudiging, lagere tarieven en beter beleid. Voor negatief beoordeelde regelingen zijn beleidsopties uitgewerkt die zien op afschaffen, aanpassen of omvormen. De budgettaire opbrengst daarvan bedraagt afhankelijk van de gekozen beleidsrichtingen maximaal 35 miljard euro (op een totale belastingopbrengst van ca. 425 miljard euro).
Met de opbrengst kunnen bijvoorbeeld belastingtarieven omlaag voor burgers en bedrijven, waardoor de maatschappelijke winst ook breed voelbaar is. De inkomstenbelasting zou bijvoorbeeld over de hele linie met ruim 5%-punt omlaag kunnen. Een andere mogelijkheid is om de opbrengst in te zetten voor maatschappelijke uitdagingen die nu aandacht verdienen.
Op een aantal terreinen waar veel winst te behalen is, zijn integrale beleidsrichtingen uitgewerkt. Door regelingen in clusters samen te nemen is een integrale aanpak mogelijk, met een bredere beleidsmatige invalshoek. Vaak gaan meerdere regelingen namelijk over dezelfde doelstellingen of doelgroep. Op basis van deze samenhang zijn de volgende beleidsmatige clusters gevormd:
- Ondernemerschap en ondernemingen
- Verlaagde btw-tarieven
- Eigenwoningregelingen (o.a. hypotheekrenteaftrek)
Naast de clusters met beleidsrichtingen leidt een aanpak van individuele regelingen ook tot vereenvoudiging en beter beleid. Een van deze regelingen betreft afschaffing van de jubileumuitkering.
Vrijstelling uitkering wegens 25- of 40-jarig dienstverband
Op basis van een vrijstelling in de Wet op de loonbelasting 1964 behoren niet tot het loon: eenmalige uitkeringen of verstrekkingen die worden uitgekeerd na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 of 40 jaar, voor zover de waarde hiervan het loon over een maand niet overtreft (diensttijdvrijstelling). Deze vrijstelling is een onderdeel van het artikel dat bepaalde uitkeringen en verstrekkingen uitzondert van het loonbegrip.
Beperkt doeltreffend
De regeling is beperkt doeltreffend, omdat naar inschatting slechts 30-35% van de doelgroep (alle werkende Nederlanders) aanspraak maakt op de vrijstelling. Het is ook niet duidelijk of werkgevers dankzij het bestaan van de diensttijdvrijstelling vaker een jubileumuitkering aan hun werknemers aanbieden dan het geval zou zijn indien de diensttijdvrijstelling niet bestond.
Niet doelmatig
De regeling is niet doelmatig, omdat deze te beschouwen is als een waardeoverdracht van de belastingbetaler naar gemiddeld gesproken relatief welvarende werknemers (namelijk werknemers met een lang dienstverband, met gemiddeld gesproken een relatief hoog inkomen, door de jaren heen de mogelijkheid gehad hebbende om een vermogen op te bouwen en niet worden geconfronteerd met situaties van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid), de arbeidsallocatie kan verstoren en voor bepaalde groepen bevoordelend is.
Vanuit breed welvaartsperspectief is het twijfelachtig of het doel van de regeling nog nuttig is. De vrijstelling past minder in de huidige tijd waarin werknemers worden aangemoedigd om lerend en wendbaar te blijven. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen mensen met een langdurig vast contract en mensen die die mogelijkheid niet hebben gehad, zonder dat daar een duidelijke inspanning van de werknemer bij komt kijken.
Afschaffing van deze regeling, die als beperkt doeltreffend en ondoelmatig geëvalueerd is, leidt tot een eenvoudiger en doelmatiger belastingstelsel.
Het is niet zinvol om voor de vrijstelling van de jubileumuitkering een aanpassing of alternatief uit te werken, aangezien er in het geheel geen goede onderbouwing (meer) is voor het bestaan van deze vrijstelling.
Overgangsrecht?
De noodzaak of wenselijkheid van overgangsrecht moet nader worden onderzocht, bijvoorbeeld in de vorm van een latere inwerkingtreding (van bijvoorbeeld 2 of 3 jaar) om werkenden die vlak voor hun jubileum zitten tegemoet te komen in hun verwachtingswaarde. Of het afbouwen van de vrijstelling (bijvoorbeeld 1e jaar: vrijstelling geldt nog voor een half maandloon, 2e jaar: vrijstelling is niet meer van toepassing of eerbiedigen als de looptijd al is gestart voor afschaffing en de eventuele uitkering ook al arbeidsrechtelijk overeen was gekomen.).
Afschaffing van de diensttijdvrijstelling kan van invloed zijn op afspraken die worden gemaakt in cao’s en andere arbeidsvoorwaardenregelingen.
Financiële gevolgen
De financiële gevolgen van afschaffing van de diensttijdvrijstelling hangen in de praktijk af van hoe de jubileumuitkering is vastgelegd in de arbeidsvoorwaarden. Dit bepaalt hoofdzakelijk wie de rekening voor afschaffing moet betalen.
- voor rekening van de werknemer: als er in het vervolg sprake zou zijn van een bruto uitkering waarop loonheffingen worden ingehouden of zelfs helemaal geen jubileumuitkering meer wordt uitgekeerd; of
- voor rekening van de werkgever doordat de werknemer recht heeft op een netto uitkering (op basis van cao of andere arbeidsvoorwaarden) en de uitkering moet worden gebruteerd of in de vrije ruimte van de werkkostenregeling wordt meegeteld en 80% eindheffing verschuldigd is; of
- voor geen van beiden als de vrije ruimte van de werkkostenregeling nog voldoende ruimte biedt om de jubileumuitkering te absorberen en wordt voldaan aan het gebruikelijkheidscriterium.
Meer loonkosten
Voor werkgevers kunnen de loonkosten toenemen doordat:
- De werknemer op basis van arbeidsvoorwaardenregelingen aanspraak kan maken op een netto jubileumuitkering en de werkgever de uitkering moet bruteren.
- De jubileumuitkering wordt aangewezen als eindheffingsloon; de diensttijduitkering moet dan wel aan het gebruikelijkheidscriterium voldoen. Als de beschikbare vrije ruimte al is overschreden of door de jubileumuitkering wordt overschreden, is de werkgever over de overschrijding 80% eindheffing verschuldigd.
- De ontvanger van de jubileumuitkering een premieloon heeft dat lager is dan het premiemaximum en de werkgever over de jubileumuitkering premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is verschuldigd. Dit treedt op bij regulier verlonen van de jubileumuitkering (belastingheffing over de jubileumuitkering komt voor rekening van de werknemer die dus minder jubileumuitkering ontvangt) en bij bruteren (zie onder 1), niet bij eindheffing (zie onder 2).
De financiële effecten voor werknemers en werkgevers kunnen gecompenseerd worden door het tarief in de inkomstenbelasting te verlaging en respectievelijk het Aof-tarief te verlagen.

Afgeschaft per 2027?
Deze maatregel zal een beperkte invloed hebben op de uitvoeringslasten van werkgevers en de handhaving en controle door de Belastingdienst. Het is mogelijk om per 2027 deze regeling af te schaffen zonder overgangsregeling.