
De wettelijke verhoging wordt beperkt tot 25%, omdat de werknemer zich niet als goed werknemer heeft gedragen. Geen wettelijke verhoging over loon uit het verleden, omdat de wijze van uitbetalen is toegestaan, zo is afgesproken en nooit eerder over geklaagd. Dat oordeelt de kantonrechter.
Waar gaat deze zaak over?
De werknemer werkte bij de werkgever als internationaal chauffeur. Hij heeft zich op 18 december 2024 ziek gemeld en op diezelfde datum zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Hij eist nu dat de werkgever zijn loon vanaf november 2024 tot en met 2025 betaalt, met wettelijke verhogingen over al het loon dat vanaf april 2024 volgens hem te laat is betaald.
De werkgever erkent dat de arbeidsovereenkomst formeel pas op 31 januari 2025 is geëindigd, maar hij vindt dat hij vanaf 18 december 2024 geen loon meer hoeft te betalen omdat de werknemer vanaf die dag niet meer heeft gewerkt.
Verder is er volgens de werkgever niets mis met de manier en het moment waarop hij het loon altijd betaalt, dus betwist hij de verschuldigdheid van enige wettelijke verhoging.
Loon betalen
De rechter oordeelt dat de werkgever het loon van de werknemer tot en met 31 januari 2025 moet betalen, met de verhoging over het loon dat de werkgever tot nu toe nog helemaal niet had betaald. Over de rest van het loon vanaf april hoeft de werkgever geen wettelijke verhoging te betalen.
De werkgever betwist niet dat de werknemer alle uren heeft gewerkt waarvan hij betaling ‘in november’ eist. Voor die uren moet de werkgever natuurlijk gewoon het loon betalen (artikel 7:616 BW). Dat betwist de werkgever ook niet, maar dat heeft hij niet gedaan. Daarom veroordeelt de kantonrechter de werkgever om dit alsnog te doen. De werknemer heeft namelijk spoedeisend belang bij het ontvangen van zijn loon.
Tot 18 december 2024 heeft de werknemer gewoon gewerkt. Het aantal uur dat hij heeft opgegeven voor deze periode is door de werkgever niet betwist. Die uren moet de werkgever daarom ook betalen.
Recht op loon tijdens ziekte
Voor de periode vanaf 18 december 2024 geldt dat de werknemer recht heeft op loon tijdens ziekte (artikel 7:629 lid 1 BW). Weliswaar betwist de werkgever dat de werknemer echt ziek was, maar dat is door de werkgever onvoldoende onderbouwd.
Schriftelijke verklaring bedrijfsarts
De werknemer heeft namelijk een schriftelijke verklaring van de bedrijfsarts in het geding gebracht, waarin dit staat:
“Betrokkene is uitgevallen voor zijn werk wegens een toenamen van klachten en beperkingen van zijn bewegingsapparaat. Daarbij spelen arbeidsgerelateerde zaken een rol mee.
Deze zaken versterken zijn klachtenbeeld. Door de maten van deze beperkingen is hij ongeschikt om zijn eigen werk uit te kunnen voeren, wel is aangepast werken mogelijk, mits daarbij voldoende rekening kan worden gehouden met de beschreven beperkingen.”
Daar tegenover heeft de werkgever tijdens de zitting verklaard dat die bedrijfsarts desgevraagd mondeling heeft verteld dat hij het eigenlijk een arbeidsconflict vond, maar dat hij gelet op zijn naderende pensioen zijn vingers hier niet aan wilde branden, omdat er ‘geheid gezeik van zou gaan komen’. Zonder een deskundigenoordeel is dat echter onvoldoende tegenover de schriftelijke verklaring van de bedrijfsarts.
Ook als rekening wordt gehouden met de inhoud van het Whatsappverkeer tussen de partijen op 18 december 2024. Daarin komt het hier op neer: de werknemer schrijft dat hij vakantie wil opnemen (op zeer korte termijn) en als de werkgever antwoordt dat dat niet kan zegt de werknemer dat hij dan per direct uit dienst wil of zich anders ziek meldt.
Niet voor rekening werknemer
Gelet op de verklaring van de bedrijfsarts kan dit echter ook niet leiden tot een ander juridisch oordeel. De werkgever heeft de werknemer niet opgeroepen voor aangepaste arbeid. Het komt dus niet in redelijkheid voor rekening van de werknemer dat hij vanaf 18 december niet heeft gewerkt (artikel 7:628 lid 1 BW). De hoogte van het geëiste loon van € 3.254,83 bruto per maand is niet betwist. De rente over het achterstallige loon wijst de kantonrechter toe.
Wettelijke verhoging
De werkgever heeft voor de periode vanaf november 2024 tot eind januari 2025 (behalve het voorschot voor november) helemaal geen loon aan de werknemer betaald, terwijl hij daar wel recht op had. Dat betekent dat de werknemer aanspraak heeft op een verhoging wegens deze vertraging (artikel 7:625 lid 1 BW). Die beperkt de kantonrechter tot 25%, omdat hem dat met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. Hierbij speelt de inhoud van het Whatsappverkeer tussen de partijen op 18 december 2024 wel een rol. Dat is niet hoe een goed werknemer zich hoort te gedragen (artikel 7:611 BW). De rente over de verhoging is toewijsbaar.
Geen wettelijke verhoging over loon vóór november 2024
Anders dan de werknemer stelt, is het op grond van de wet en de CAO Beroepsgoederenvervoer wel toegestaan om het basisloon (functieloon) per maand te betalen en de overuren uiterlijk aan het eind van de volgende maand (artikel 13 CAO Beroepsgoederenvervoer en artikel 7:623 BW).
De werknemer betwist niet dat hij al voor de derde keer bij de werkgever in dienst is en dat altijd is afgesproken dat het loon wordt betaald zoals dat in de praktijk ging. Dat dit niet staat omschreven in de arbeidsovereenkomst en de werknemer ‘er dus niet voor heeft getekend’, maakt dat niet anders.
Voor zover de werknemer (ook) bedoelt dat het bedrag dat maandelijks aan functieloon is betaald te laag was en er over het verschil met het juiste functieloon wettelijke verhoging moet worden betaald, geldt dat dit de kantonrechter gelet op het voorgaande en zonder eerdere klacht van de werknemer niet billijk voorkomt. Daarnaast ontbreekt voor deze post het spoedeisend belang.
Werkgever moet eindafrekening opmaken
De werkgever moet een deugdelijke eindafrekening opmaken (artikel 7:626 BW). Daarin moeten ook alle vergoedingen worden opgenomen die in deze uitspraak zijn toegewezen. De werkgever krijgt daar van de kantonrechter veertien dagen na deze uitspraak de tijd voor. Als de werknemer de eindafrekening later ontvangt, moet de werkgever voor elke dag of gedeelte daarvan dat het later is € 100 aan de werknemer betalen, met een maximum van € 5.000.
De werkgever moet uiteraard het saldo van de eindafrekening aan de werknemer betalen, maar hierover heeft de werknemer geen eis ingesteld.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 24 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3842