
De man en het bedrijf hebben op 16 januari 2023 een overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft de man via het bedrijf werkzaamheden verricht voor de kinderopvangorganisatie op een BSO in plaats 1 en vervolgens op een BSO in plaats 2. De man verzorgde sportlessen voor de kinderen op de BSO’s.
Het bedrijf heeft niet alle door de man in mei 2023 gewerkte uren betaald. Volgens de man gaat het om 119 onbetaalde uren, die hij op grond van een arbeidsovereenkomst met het bedrijf heeft gewerkt. Volgens de man heeft het bedrijf het loon stelselmatig te laat betaald.
De man heeft een aantal omstandigheden genoemd, maar die leiden niet tot het oordeel dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Geen gezagsverhouding
Volgens de man is sprake van een gezagsverhouding, omdat het bedrijf hem heeft verplicht op de BSO in plaats 2 te gaan werken. Op basis van deze enkele omstandigheid valt echter niet te concluderen dat sprake is van een gezagsverhouding.
Werken op projectbasis
Uit de overeenkomst die partijen hebben ondertekend volgt dat zij met elkaar samen gaan werken op projectbasis. Het bedrijf zorgt ervoor dat de man op een project wordt geplaatst waarvoor hij (bij een derde) werkzaamheden gaat verrichten.
De man is in februari 2023 op de BSO in plaats 1 geplaatst. Uit een WhatsApp-bericht van de man aan het bedrijf volgt dat hij daar in eerste instantie weg wilde omdat hij aldaar minder uren kon werken dan hij wilde. Vervolgens is het bedrijf voor hem op zoek gegaan naar een nieuw project. Dat werd de BSO in plaats 2.
Aangezien de man uiteindelijk wél meer uren op de BSO in plaats 1 kon gaan werken, wilde hij op de BSO in plaats 1 blijven. Maar op dat moment had het bedrijf het nieuwe project in plaats 2 al in gang gezet, wat niet meer viel terug te draaien.
Hoewel de man in dit geval dus moest wisselen van project, betekent dat nog niet dat er een gezagsverhouding bestaat. Het bedrijf heeft dit immers op initiatief van de man in gang gezet en het bedrijf heeft ook een verantwoordelijkheid naar haar eigen opdrachtgever (de kinderopvangorganisatie) toe.
Betaling voor verrichte werkzaamheden
De man wordt voor zijn werkzaamheden betaald, maar dat is niet van doorslaggevende betekenis. Ook in het geval van een overeenkomst van opdracht heeft hij immers recht op betaling voor zijn verrichte werkzaamheden.
Vervanging door een ander kan
Volgens de man is hij verplicht om persoonlijk de werkzaamheden te verrichten, maar dat is niet het geval. In artikel 4 lid 7 van de overeenkomst staat dat hij zich in overleg met het bedrijf kan laten vervangen om de werkzaamheden uit te voeren. Deze bepaling is, anders dan de man stelt, niet illusoir, althans dat is niet gebleken. De man kan zich laten vervangen door een ander, zolang die ander een VOG heeft.
Andere omstandigheden die een rol zouden kunnen spelen in de kwalificatie van de overeenkomst heeft de man niet gesteld. De kantonrechter kwalificeert de overeenkomst tussen partijen dan ook niet als een arbeidsovereenkomst, maar als een overeenkomst van opdracht.
Op grond van het voorgaande wordt de gevorderde verklaring van recht afgewezen en bestaat voor toewijzing van de gevorderde wettelijke verhoging geen grond.
Recht op betaling van 109,5 uur
De man heeft op grond van artikel 3 van de overeenkomst recht op een vergoeding voor zijn gewerkte uren voor de kinderopvangorganisatie op de BSO in plaats 1 en op de BSO in plaats 2 .
Volgens de man heeft hij over de maand mei 2023 recht op betaling van in totaal 119 uur, maar volgens het bedrijf waren dat 109,5 uur. De kantonrechter is van oordeel dat de man recht heeft op betaling van 109,5 uur.
5×5 uur per week of gewerkte uren?
De man heeft zijn vordering van 119 uur gebaseerd op een afspraak die tijdens een bespreking op 11 mei 2023 gemaakt zou zijn, namelijk dat hij minimaal 5×5 uur (dus 25 uur) per week betaald zou krijgen voor zijn werk op de BSO in plaats 2, ongeacht het aantal gewerkte uren. Volgens het bedrijf is echter afgesproken dat hij voor 5×5 uur zou worden ingeroosterd op de BSO in plaats 2, maar alleen uitbetaald zou krijgen voor de daadwerkelijk gewerkte uren. De man heeft zijn lezing van de afspraak onvoldoende onderbouwd.
Vergoeding voor geleverde diensten
Omdat niet kan worden vastgesteld dat er een afwijkende afspraak is gemaakt over het aantal uit te betalen uren, blijft de inhoud van de overeenkomst gelden. Daarin staat dat de man alleen een vergoeding ontvangt voor daadwerkelijk geleverde diensten.
Urenregistratie kinderopvang leidend
Uit artikel 3 lid 4 van de overeenkomst volgt dat als sprake is van een discrepantie tussen de registratie van de man en de registratie van het bedrijf, dan is de registratie van het bedrijf (die is gebaseerd op de registratie van de derde waar de man heeft gewerkt) leidend, tegenbewijs uitgezonderd. Het had dus op de weg van de man gelegen om objectieve verifieerbare gegevens te leveren dat hij in mei 2023 119 uur in plaats van 109,5 uur heeft gewerkt. Dat heeft hij niet gedaan. Daarom wordt op grond van de overeenkomst van partijen de urenregistratie van het bedrijf, gebaseerd op de urenregistratie van de kinderopvangorganisatie, gevolgd.
Vordering nog niet opeisbaar
Hoewel de man recht heeft op betaling van 109,5 uur, wordt de vordering tot veroordeling van het bedrijf tot betaling daarvan afgewezen. Zijn vordering is namelijk nog niet opeisbaar. In artikel 3 lid 6 van de overeenkomst is afgesproken dat een factuur wordt betaald als is voldaan aan de gestelde eisen. De man heeft niet aan die eisen voldaan.
Uren registreren
In artikel 3 lid 2 staat dat de man zijn uren moet registreren in het systeem van het bedrijf en dat vervolgens op basis van deze (gevalideerde) urenregistratie een factuur kan worden opgemaakt in het systeem. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het bedrijf uitgelegd dat de man ook zelf, los van het systeem, een factuur kan indienen die aan de gestelde eisen voldoet.
Factuur voldoet niet aan eisen
De man heeft op 2 augustus 2023 weliswaar een buiten het systeem van het bedrijf opgestelde factuur gestuurd aan het bedrijf, maar deze factuur voldoet niet aan de eisen die het bedrijf daar aan stelt en zoals partijen zijn overeengekomen. Zo is de factuur niet geadresseerd aan de juiste partij, zijn de in rekening gebrachte uren niet gespecificeerd en komt het aantal uren niet overeen met de registratie in het systeem.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man weliswaar gesteld dat hij later nog een andere factuur naar het bedrijf heeft gestuurd, maar dat wordt door het bedrijf betwist en deze factuur heeft de man ook niet in het geding gebracht.
Geen juiste factuur, geen betaling
Zolang de man niet een factuur stuurt die voldoet aan de eisen zoals partijen zijn overeengekomen, hoeft het bedrijf op basis van de tussen partijen geldende overeenkomst de gewerkte uren niet te betalen. Het bedrijf heeft er ook fiscaal belang bij dat de uren op de overeengekomen manier worden geregistreerd en gefactureerd. het bedrijf moet immers voldoen aan bepaalde regelgeving en als zij dat niet doet, loopt zij het risico op een sanctie.
Op grond van het voorgaande worden alle hoofdvorderingen van de man afgewezen. De nevenvorderingen van de man delen dat lot.
Contractuele boete verschuldigd
Op grond van artikel 3 lid 4 van de overeenkomst heeft het bedrijf recht op een boete van € 25.000 als de man zijn urenregistratie met opzet onjuist doorgeeft. Het bedrijf maakt aanspraak op deze boete, omdat de man in het systeem heeft geregistreerd dat hij op bepaalde momenten (in het bijzonder op 29 mei 2023 en op 31 mei 2023) heeft gewerkt, terwijl uit de registratie van de kinderopvangorganisatie voor de BSO in plaats 2 volgt dat hij toen niet heeft gewerkt.
De man betwist dat hij opzettelijk onjuiste uren heeft geregistreerd en stelt dat hij op 31 mei 2023 gewoon heeft gewerkt.
Met opzet onjuiste uren geregistreerd
De kantonrechter is van oordeel dat de man met opzet onjuiste uren heeft geregistreerd in het systeem van het bedrijf en dat hij daarom een boete is verschuldigd.
Het bedrijf heeft tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt dat het opzet ziet op het feit dat de man is blijven vasthouden aan zijn eigen registratie, ook nadat hij geconfronteerd werd met de discrepanties tussen zijn registratie en die van de kinderopvangorganisatie voor de BSO in plaats 2.
Opzet staat vast
Voor de geregistreerde uren van 29 mei 2023 staat het opzet volgens de kantonrechter dan ook vast. 29 mei 2023 was immers een vrije dag (Tweede Pinksterdag) en op die dag was de BSO in plaats 2 gesloten.
Niet is gebleken dat de man eerder dan de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat het registreren van uren op die dag een vergissing was. Ook voor de geregistreerde uren van 31 mei 2023 staat het opzet vast. Hoewel de man stelt dat hij die dag gewerkt heeft, heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. Partijen zijn immers overeengekomen dat de registratie van het bedrijf (die is gebaseerd op de registratie van de kinderopvangorganisatie voor de BSO’s) leidend is en had het dus op de weg van de man gelegen om, ook eerder dan deze procedure, objectieve verifieerbare gegevens te overleggen waaruit volgt dat hij die dag wél gewerkt heeft. Het WhatsApp-berichtje van de moeder van de man dat is voorgelezen tijdens de mondelinge behandeling is daarvoor onvoldoende.
Matiging boete
De kantonrechter ziet wel aanleiding om de boete te matigen naar € 500. De gevorderde boete staat immers niet in verhouding met het aantal uren dat de man opzettelijk niet juist heeft geregistreerd. Ook is niet gebleken dat het bedrijf schade heeft geleden of zal leiden door het handelen van de man . Hoewel het bedrijf stelt dat zij reputatieschade zou kunnen leiden bij haar opdrachtgevers, is niet gebleken dat dit is gebeurd of dat ze hierdoor een opdrachtgever zijn verloren.
Op grond van het voorgaande wordt de vordering van het bedrijf om de man te veroordelen tot het betalen van een contractuele boete toegewezen, maar tot een bedrag van € 500.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 14 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7329