
De werknemer heeft voor zijn stelling dat hij vóór 1 augustus 2020 wekelijks € 500 contant ontving, een bewijsopdracht gekregen. De werknemer heeft voor het leveren van dat bewijs bij akte kopieën van een boekje waarin hij zijn administratie bijhield overgelegd.
Van het aanvankelijk gedane verzoek tot het horen van getuigen heeft de werknemer afgezien. Dit betekent dat uitsluitend de kopieën van het boekje zijn stelling ondersteunen. Tijdens de mondelinge behandeling voorafgaand aan de tussenbeschikking heeft de gemachtigde van de werknemer dat boekje getoond.
‘Boekje is geen bewijs’
De werkgever heeft bij brief van 8 mei 2024 betwist contante loonbetalingen voorafgaand aan 1 augustus 2020 te hebben gedaan. De werkgever wijst er op dat het door werknemer overgelegde boekje met daarin door werknemer gemaakte aantekeningen voor vermeende contante betalingen niet tot bewijs kan strekken van de stelling van de werknemer dat de werkgever € 500 per week contant loon heeft betaald.
De werkgever merkt in dit verband op dat partijen een familiaire relatie hebben, de werknemer zijn zoon is, en zijn zoon toegang had tot alle betalingsmiddelen van het bedrijf. Als er al contanten naar de werknemer zijn gegaan, heeft hij (mogelijk) uitkeringen aan zichzelf gedaan.
Gelet op de (eerdere) betwisting van de werkgever is de werknemer opgedragen om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij vóór 1 augustus 2020 wekelijks € 500 contant loon van werkgever ontving.
Voldoende aannemelijk?
Voor het oordeel dat een partij is geslaagd in een op haar rustende bewijsopdracht moet de kantonrechter een redelijke mate van zekerheid te hebben dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan. Met andere woorden: het feit moet voor de kantonrechter voldoende aannemelijk zijn.
De kantonrechter constateert dat in de overgelegde kopieën van het boekje verschillende bedragen staan genoteerd (soms met een omschrijving erbij), die de ene keer bij elkaar worden opgeteld en de andere keer van elkaar worden afgetrokken en waar soms ‘tegoed’ bij staat. Het bedrag ‘500’ komt weliswaar regelmatig voor, maar niet wekelijks en bovendien is onduidelijk wat er met die ‘500’ is gebeurd. Als dit loon zou betreffen, zou er toch een dergelijke omschrijving bij hebben moeten staan.
De werknemer heeft ook nagelaten een nadere toelichting bij dit boekje en de daarin opgenomen bedragen te geven. Tijdens de mondelinge behandeling voorafgaand aan de tussenbeschikking heeft zijn gemachtigde alleen verklaard dat “het een boekje is met alle betalingen”, maar dat is onvoldoende.
Onvoldoende overtuigend bewijs
De werkgever betwist uitdrukkelijk dat er vóór 1 augustus 2020 wekelijks € 500 contant is uitbetaald aan de werknemer, terwijl het boekje het enige bewijsmiddel is dat werknemer in het geding heeft gebracht. Dat is naar oordeel van de kantonrechter onvoldoende overtuigend bewijs. De werknemer is niet geslaagd in het leveren van het hem opgedragen bewijs.
Verder heeft de werknemer bij akte van 8 maart 2024 zijn verzoek verminderd, in die zin dat zijn verzoekschrift komt te luiden dat hij verzoekt werkgever te veroordelen om over te leggen:
- correcte loonstroken over de maanden augustus tot en met december 2020, alsmede over de jaren 2021 en 2022 inclusief de daarbij behorende jaaropgaven;
- bewijs van het (alsnog) aan de belastingdienst, alsmede aan het UWV overleggen van de correcte inkomensgegevens en jaaropgaven over de jaren 2020, 2021 en 2023, zodat het UWV de WIA-uitkering op basis van de juiste gegevens kan vaststellen;
een en ander binnen één maand na de te geven beschikking, op (de kantonrechter leest: straffe van) verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag dat werkgever daarmee in gebreke blijft en te vermeerderen met de samengestelde wettelijke rente per dag.
Geen grond voor toewijzing
De kantonrechter overweegt als volgt. De werknemer heeft niet bewezen dat hij wekelijks € 500 contant loon van werkgever heeft ontvangen. Daarom is er geen grond voor toewijzing van de verzoeken om correcte loonstroken en inkomensgegevens te verstrekken op basis van de – vermeende – contante loonbetalingen.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 8 juli 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:3780