
De door de werknemer gevolgde opleidingen waren noodzakelijk voor het kunnen (blijven) uitvoeren van de werkzaamheden. Nu de werkgever verplicht is noodzakelijke scholing aan te bieden, is het studiekostenbeding nietig.
Daarnaast blijkt nergens uit dat de werkgever voor de annulering van de auto een factuur van de leasemaatschappij heeft gekregen en de annuleringskosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
Waar gaat deze zaak over?
De werknemer is op 21 mei 2015 bij de werkgever in dienst getreden, laatstelijk in de functie van Supervisor/Kraanmachinist, tegen een salaris van € 3.162,32 bruto exclusief emolumenten. Een opleidingscontract maakt deel uit van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
Op 4 maart 2022 hebben partijen een berijdersovereenkomst gesloten voor een nieuwe leaseauto. De verwachte leverdatum van de leaseauto (de Skoda) is 15 januari 2023.
De werknemer heeft per 31 juli 2022 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Per brief van 4 juli 2022 heeft de werkgever de opzegging van de werknemer bevestigd en ook aangegeven dat hij de opleidingskosten, de annuleringskosten van de leaseauto en een eventueel openstaand saldo vakantiedagen met de eindafrekening zal verrekenen.
Bij factuur van 26 juli 2022 heeft de werkgever de opleidingskosten (€ 2.481,12) en de annuleringskosten van de leaseauto (€ 4.287,94) bij de werknemer in rekening gebracht. De werkgever heeft een bedrag van € 5.798,73 ingehouden op het loon en de eindafrekening van de werknemer.
Wat wil de werknemer?
Volgens de werknemer heeft hij nog recht op uitbetaling van een bedrag van € 5.798,73 netto aan loon en eindafrekening. De werkgever heeft ten onrechte de opleidingskosten en de annuleringskosten van de leaseauto verrekend met zijn loonaanspraken. De werknemer is van mening dat het studiekostenbeding nietig is en dat de leaseauto niet door de werkgever is geannuleerd en dat geen annuleringskosten bij de werkgever in rekening zijn gebracht.
Naast betaling van het bedrag aan hoofdsom, vordert de werknemer de wettelijke verhoging over de hoofdsom, de wettelijke rente daarover en de buitengerechtelijke kosten van € 804,53.
Verweer van de werkgever?
De werkgever is het niet eens met de eis. Volgens de werkgever is het studiekostenbeding niet nietig. Bovendien was er geen sprake van noodzakelijke scholing. De werknemer behaalde zoveel mogelijke diploma’s om voor zichzelf te beginnen. Nadat de werknemer de arbeidsovereenkomst had opgezegd, heeft de werkgever de leaseauto (de Skoda) geannuleerd. De werknemer had geen belang meer bij een leaseauto.
De werkgever heeft het salaris, vakantiegeld en vakantie-uren terecht verrekend met de opleidingskosten en de annuleringskosten die de werknemer aan de werkgever moet betalen. Er is grond voor matiging van de wettelijke verhoging. Verder betwist de werkgever de buitengerechtelijke kosten, er zijn geen andere kosten gemaakt.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Opleidingskosten
De werknemer stelt dat het studiekostenbeding nietig is. Alle opleidingen waarvan de werkgever de opleidingskosten op hem wil verhalen waren noodzakelijk voor het kunnen (blijven) uitvoeren van de werkzaamheden. Op grond van artikel 7:611a BW komen deze opleidingskosten voor rekening van de werkgever en mogen ze niet op de werknemer worden verhaald, ook niet op grond van een opleidingscontract.
Wettelijk verplicht
Het T.C.V.T.-Certificaat van vakbekwaamheid ingevolge het certificatieschema W4-01 is wettelijk verplicht. Elke machinist die in Nederland op een bouwplaats op een kraan draait en/of een bouwwerk opricht, moet een TCVT-certificaat hebben. De opleidingen Machinist Mobiele Kraan en TCVT Bijscholing A&B zijn dus wettelijk verplichte opleidingen.
Ook de opleiding Nascholing Het Nieuwe Rijden was noodzakelijk voor het kunnen (blijven) uitvoeren van de werkzaamheden. de werknemer moest zijn code 95 behouden om een vrachtwagen te kunnen rijden aangezien de werkgever vrachtwagens had gekocht met autolaadkraan.
‘Geen noodzakelijke scholing’
De werkgever voert aan dat de arbeidsovereenkomst al op 31 juli 2022 is geëindigd en dat artikel 7:611a BW toen nog niet in werking was getreden. Bovendien was er geen sprake van noodzakelijke scholing. Volgens de werkgever heeft de werknemer één doel voor ogen gehad en dat was het behalen van zoveel mogelijk diploma’s om voor zichzelf te beginnen. Ook vindt de werkgever dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat de werknemer zich beroept op de nietigheid van het studiekostenbeding.
Verplichte scholing kosteloos aanbieden
De kantonrechter oordeelt dat de werknemer niet tot terugbetaling van de opleidingskosten is gehouden.
Artikel 7:611a BW is met ingang van 1 augustus 2022 ingevoerd vanwege de implementatie van EU-richtlijn 2019/1152 transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Wtva). Op grond van lid 2 van dat artikel moeten werkgevers verplichte scholing kosteloos aan te bieden. Ieder beding (zoals een studiekostenbeding) in strijd met deze bepaling is op grond van lid 4 nietig. Artikel 7:611a BW heeft onmiddellijke werking en er is geen sprake van overgangsrecht.
Op grond van artikel 7:611a lid 1 BW zijn werkgevers verplicht noodzakelijke scholing aan te bieden. Gelet op lid 2 betekent dit dat alle scholing die valt onder de reikwijdte van artikel 7:611a lid 1 BW kosteloos door de werkgever aan de werknemer moet worden aangeboden. Het gaat dus om scholing die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie.
De werknemer heeft gesteld dat de door hem gevolgde opleidingen noodzakelijk waren voor het kunnen (blijven) uitvoeren van de werkzaamheden. De werkgever heeft dit weliswaar betwist, maar hij heeft dat niet nader onderbouwd, ook niet meer op de mondelinge behandeling. Het verweer van de werkgever dat geen sprake is van verplichte scholing wordt daarom verworpen.
Niet in strijd met redelijkheid en billijkheid
Ook het verweer van de werkgever dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat de werknemer zich op de nietigheid van het studiekostenbeding beroept gaat niet op. Door de werkgever zijn onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om die conclusie te dragen.
Nietig studiekostenbeding
Het studiekostenbeding is nietig op grond van artikel 7:611a lid 4 BW. De werkgever heeft op grond van het studiekostenbeding geen vordering op de werknemer en hij mocht dus deze kosten niet rechtsgeldig verrekenen met het loon, het vakantiegeld en de vakantie-uren van de werknemer.
Annuleringskosten
De werknemer betwist dat de werkgever de leaseauto, de Skoda, daadwerkelijk heeft geannuleerd en dat zij de annuleringskosten van € 3.543,75 daadwerkelijk heeft betaald. De mail geeft alleen informatie over de consequenties ‘indien de bestelde Skoda Fabia geannuleerd wordt’.
Uit de leaseverklaring van de leasemaatschappij blijkt volgens de werknemer dat de werkgever de leaseauto niet heeft geannuleerd, omdat daarin staat aangegeven dat de werknemer in de periode van 25 oktober 2022 tot 17 juli 2023 geen schade heeft gereden met de Skoda. Als de werkgever geen annuleringskosten heeft betaald aan de leasemaatschappij, geldt ook dat de werkgever deze kosten niet op de werknemer mag verhalen.
‘Volledige afkoopkosten leasecontract bij voortijdige beëindiging betalen’
De werkgever stelt dat hij de Skoda voor de werknemer heeft besteld, maar daarna heeft geannuleerd. Dat de auto is geannuleerd blijkt uit de bij overgelegde e-mailverklaring. Op grond van de Autoregeling van de leasemaatschappij moet de werknemer de volledige afkoopkosten van het leasecontract bij voortijdige beëindiging aan de werkgever betalen. Dat is een verplichting voor de werknemer op grond van het arbeidscontract.
Werknemer hoeft annuleringskosten niet te betalen
De kantonrechter oordeelt dat de werknemer niet tot betaling van de annuleringskosten is gehouden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de werkgever de leaseauto Skoda voor de werknemer heeft besteld, maar niet dat hij daarna de auto heeft geannuleerd.
Geen bewijs dat werkgever annuleringskosten heeft betaald
Nergens blijkt dat de werkgever voor de annulering van die auto een factuur van de leasemaatschappij heeft gekregen en de annuleringskosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Uit de verklaring kan niet worden afgeleid dat er annuleringskosten in rekening zijn gebracht en betaald door de werkgever.
Evenmin blijkt uit het betalingsbewijs van de werkgever dat die betaling betrekking had op de bestelde leaseauto van de werknemer. Het bedrag op het betalingsbewijs komt niet overeen met de gestelde annuleringskosten en ook de omschrijving “Doorlopende zakelijke incasso” wijst er niet op dat het om annuleringskosten van de Skoda gaat.
Nu de desbetreffende factuur (en het betalingsbewijs) van de annuleringskosten ontbreekt, wordt het verweer van de werkgever als onvoldoende onderbouwd verworpen. Dit betekent dat de werkgever onterecht de annuleringskosten met het loon, het vakantiegeld en de vakantie-uren van de werknemer heeft verrekend.
De bedragen van het door de werknemer gevorderde loon (€ 2.675,34 netto), vakantiegeld ( € 1.127,09 netto) en de vakantie-uren ( € 1.996,30 netto) wijst de kantonrechter toe. De wettelijke verhoging en de wettelijke rente worden ook toegewezen evenals de buitengerechtelijke kosten.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om aan de werknemer € 5.798,73 netto te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot een maximum van 15% en vermeerderd met de wettelijke rente.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 26 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4777