
Een bv exploiteert een onderneming gespecialiseerd in het vervaardigen van voedingsmiddelen, waaronder bakkerijgrondstoffen. In Nederland werken 110 werknemers, wereldwijd zijn dat er ongeveer 2.000.
Een van de werknemers, die sinds januari 2018 werkzaam is bij dit bedrijf, raakt per 10 december 2018 arbeidsongeschikt. Door het UWV wordt hem een voorschot toegekend in het kader van een nader vast te stellen recht op een uitkering ingevolge de WIA.
Deze uitkering gaat in op 7 december 2020, na het doorlopen van de wachttijd van 104 weken na de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 10 december 2018. Ook de bv krijgt een kopie van de voorschotbeschikking. Het UWV stelt dat de beschikking gevolgen kan hebben voor de door de bv te betalen WGA-premie en dat zij tegen de brief bezwaar kan maken.
De bv maakt van de gelegenheid bezwaar te maken tegen deze beschikking echter geen gebruik.
Het UWV kent bij beschikking van 1 maart 2021 aan de werknemer met ingang van 7 december 2020 een WGA-uitkering toe en beëindigt per 7 december 2020 het voorschot.
Het op basis van de voorschotbeschikking aan de werknemer betaalde bedrag verrekend het UWV met het definitief vastgestelde recht op de WGA-uitkering van de werknemer.
Beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage Whk
Met dagtekening 27 november 2021 geeft het UWV ten laste van de bv een beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage Whk van 1,88% af, op basis van de toerekening van de arbeidsongeschiktheidslasten van een viertal ex-werknemers van de bv, waaronder de betreffende werknemer.
Voor rechtbank Den Haag de vraag of het aan de werknemer toegekende en uitgekeerde bedrag, dat is uitgekeerd ingevolgde de WIA, terecht aan de bv is toegekend en dus terecht in de Whk-beschikking is opgenomen.
Voor de rechtbank staat het vast dat aan de werknemer met ingang van 7 december 2020 een WGA-uitkering is toegekend. En ook dat het aan de werknemer betaalde bedrag ruim voor de berekening van de gedifferentieerde premie Whk 2022, is verrekend met het aan de werknemer toegekende recht op een WGA-uitkering.
Voor de rechtbank is het ook een gegeven dat de bv bij brieven van 4 december 2020 en 1 maart 2021 is geïnformeerd dat zij belanghebbende was bij de voorschotbeschikking respectievelijk de WGA-beschikking. En dat de beschikkingen gevolgen kunnen hebben voor de door de bv te betalen WGA-premie.
De rechtbank stelt verder vast dat de argumenten die de bv in deze procedure tegen de Whk-beschikking aanvoert, zijn gericht tegen de toekenning en de hoogte van de uitkering aan de werknemer. Met andere woorden: die argumenten houden in dat de bv het niet eens is met wat het UWV als uitkerende instantie tegenover de werknemer heeft beslist.
Rechtbank mag geen mening geven vanwege artikel 115 WIA
De rechtbank mag daar in deze procedure niets van zeggen omdat dat verboden is door artikel 115 WIA. In tegenstelling tot de mening van de bv is de rechtbank van oordeel dat dit artikel in dit geval van toepassing is. In dat artikel staat dat een werkgever zijn beroep tegen de berekening van de gedifferentieerde premie Whk niet mag baseren op standpunten die inhouden dat een WIA-uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Zulke standpunten horen thuis in een procedure die de werkgever zelf (als belanghebbende) kan aanspannen tegen de toekenningsbeschikkingen. De bv had, toen zij een kopie kreeg van de voorschotbeschikking dan wel de toekenningsbeschikking van de WGA-uitkering, dus in bezwaar en beroep moeten gaan bij het UWV.
De bv had de argumenten in die procedure moeten aangeven wat zij heeft nagelaten.
Betalingsverplichting voor WGA-uitkering
De rechtbank beaamt ook nog dat de inspecteur er terecht heeft op gewezen dat nu het recht op de WGA-uitkering per 7 december 2020 definitief is vastgesteld middels de WGA-beschikking van 1 maart 2021, er per 7 december 2020 een betalingsverplichting van het UWV aan de werknemer bestaat tot het betalen van een WGA-uitkering.
Door het formeel vaststellen van het recht op uitkering is een betalingsverplichting ontstaan en is het recht op WGA-uitkering van de werknemer per 7 december 2020 een feit. De uitkeringslasten, waaronder het met de definitieve WGA-uitkering verrekende bedrag, vallen onder de noemer van ‘betaalde WGA-lasten’.
De lasten mogen op grond van artikel 117b van de Wfsv en artikel 2.11 van het Besluit Wfsv toegerekend worden aan de bv. Voor de toerekening in het kader van de vaststelling van de premie Whk wordt immers uitgegaan van betaalde WGA-uitkeringen.
De rechtbank oordeelt dat de betaling van het bedrag onder de noemer voorschot als betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de berekening van de premie Whk 2022 mag worden toegerekend aan de bv.
Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2023:18805