De werknemer stelt dat hij de reiskosten als arbeidstoelage had moeten ontvangen zonder gebruik te maken van IKB-budget en IKAP. Daarnaast heeft de werkgever volgens de werknemer de reiskosten onjuist uitbetaald en moet hij schade aan hem betalen als gevolg van deze verkeerde uitbetalingen.
Wat is de situatie?
De werknemer is op 1 januari 2019 aangesteld bij de werkgever in de functie van management-ondersteuner. De aanstelling is op 1 januari 2020 als gevolg van de invoering van de Wnra omgezet in een arbeidsovereenkomst. Vanaf 1 januari 2019 heeft de werknemer met het openbaar vervoer naar zijn werk gereisd. In februari 2019 heeft de werknemer verzocht of hij met de auto naar het werk mocht komen in verband met rugklachten. De werknemer is bij de bedrijfsarts geweest en die heeft geconcludeerd dat de werknemer niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen. De werknemer heeft vervolgens aan zijn leidinggevende verzocht om een volledige tegemoetkoming van zijn reiskosten. Hij is op 15 oktober 2021 uit dienst getreden.
Reiskostenvergoeding woon- werkverkeer van € 0,20 netto per km
Partijen zijn het erover eens dat zij hebben afgesproken dat de werknemer met ingang van 23 april 2019 tot en met 15 oktober 2021 een reiskostenvergoeding woon- werkverkeer van € 0,20 netto per autokilometer toekomt. Dit is meer dan de (op grond van het Verplaatsingsbesluit respectievelijk de cao) maximale reiskostenvergoeding. Zij zijn het ook eens dat de afstand woon- werkverkeer (retour) 269 km is en dat de aanspraak wegens het werken op minder dan 5 dagen per week moet worden berekend met de formule: 269 km x 219 werkbare dagen x (aantal op kantoor gewerkte dagen gedeeld door 5) x € 0,20 :12.
Partijen zijn het echter niet eens over het feit of deze boven de cao-vergoeding te betalen reiskosten mochten worden uitgekeerd via IKAP (in 2019) en IKB-budget (in 2020 en 2021) en of de werknemer als gevolg van de wijze van uitkering schade heeft geleden.
Wat vordert de werknemer?
De werknemer stelt dat hij de reiskosten als arbeidsmarkttoelage had moeten ontvangen zonder gebruik te maken van IKB-budget en IKAP en vordert in deze procedure dan ook een verklaring voor recht hiervan.
Daarnaast vordert de werknemer een verklaring voor recht dat de werkgever de reiskosten onjuist heeft uitbetaald aan de werknemer en veroordeling van de werkgever om de schade aan hem te betalen als gevolg van deze verkeerde uitbetalingen, nader op te maken bij staat. In zijn akte na mondelinge behandeling heeft de werknemer gesteld dat zijn totale vordering € 3.383,27 netto bedraagt en vordert hij veroordeling van de werkgever tot betaling van dit schadebedrag.
Wat stelt de werkgever?
De werkgever stelt dat het toekennen van een hogere vergoeding alleen mogelijk was door gebruik te maken van IKB-budget en IKAP en dat het toepassen van die regelingen juist fiscaal voordeliger was voor de werknemer en dat de werknemer geen schade heeft geleden en zelfs meer loon heeft ontvangen dan waar hij recht op had.
Wat oordeelt de kantonrechter?
De kantonrechter zal de vorderingen van de werknemer afwijzen, omdat niet is vast komen te staan dat de werknemer schade heeft geleden en de werkgever de reiskosten onjuist aan de werknemer heeft uitbetaald.
Arbeidsmarkttoelage
De gevraagde verklaringen voor recht zien op de vraag of de werkgever de gemaakte afspraken goed is nagekomen. De stelling van de werknemer is dat de overeengekomen reiskostenvergoeding van € 0,20 netto moest worden uitbetaald als bruto arbeidsmarkttoelage, daarom simpelweg als extra bruto salaris.
De kantonrechter oordeelt dat partijen weliswaar over de mogelijkheid van het toekennen van een arbeidsmarkttoelage hebben gesproken en daar ook – volgens de toelichting van de werkgever – deels toe zijn overgegaan.
Uit de stellingen van de werknemer volgt echter onvoldoende dat partijen louter een bruto loonsverhoging in de vorm van een arbeidsmarkttoelage zijn overeengekomen: partijen zijn het er immers over eens dat met de werknemer is afgesproken dat hij zijn reiskostenvergoeding van € 0,20 per kilometer netto ontvangt. De werknemer kan dááraan aanspraken jegens de werkgever ontlenen.
Afspraak is niet méér dan € 0,20 netto per km krijgen
De afspraak houdt zeker niet in dat hij recht krijgt op méér dan € 0,20 netto wat nu de redenering lijkt te zijn van zijn deskundige door uit te gaan van een verplichting tot betaling van een arbeidsmarkttoelage.
Verklaring voor recht afgewezen
De door de werknemer verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen omdat daarin ten onrechte de arbeidsmarkttoelage voorop is gesteld. De kantonrechter ziet geen reden voor het afgeven van een verklaring voor recht met weglating van het aspect van de arbeidsmarkttoelage, omdat de werknemer daarbij geen belang heeft: partijen verschillen op dat onderdeel immers helemaal niet van mening.
Schadevergoeding
De kantonrechter stelt voorop dat voor de gestelde aanspraak op schadevergoeding moet komen vast te staan dat de werkgever toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens de werknemer. Als de werkgever zonder instemming van de werknemer met inzet van IKAP- of IKB-regeling zou zijn overgegaan tot het betalen van de overeengekomen netto reiskostenvergoeding, kan dit kwalificeren als deze vorm van tekortkoming. De vraag is echter of de werknemer hier ook schade door heeft geleden.
Berekeningen
Om te beoordelen of de werknemer schade heeft geleden zal kantonrechter kijken naar de berekeningen van partijen.
Beide partijen hebben naar aanleiding van de zitting van 16 februari 2023 hun eigen berekening gemaakt van de netto reiskosten waar de werknemer recht op had.
Werknemer: te weinig netto loon ontvangen
De werknemer komt in zijn berekening tot de conclusie dat hij in 2019 en 2021 te weinig nettoloon heeft ontvangen. Dit komt volgens hem door de inzet van IKAP en het IKB-budget. Volgens de werknemer heeft hij in totaal € 3.069,10 te weinig netto loon ontvangen. Daarnaast maakt hij melding van een aanspraak op uitbetaling restant IKB van € 314,17 netto alles bijeen: € 3.383,27. Kennelijk, zo begrijpt de kantonrechter de vordering van de werknemer, verlangt hij inmiddels uitbetaling van dit bedrag bij wijze van schadevergoeding in plaats van zijn oorspronkelijke vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Werkgever: geen schade geleden
Volgens de werkgever had de werknemer over de periode april 2019 tot en met oktober 2021 een bedrag van € 17.591,25 netto aan totale reiskosten moeten ontvangen, maar heeft hij € 19.218,25 netto aan reiskosten ontvangen. De werkgever heeft aangevoerd dat die reiskosten zijn uitbetaald door toekenning reiskosten P-Direkt, reiskosten IKAP/IKB “en/of salaris”, arbeidsmarkttoelage en toelage vakantie-uitkering. Het bedrag van € 314,47 zou zijn uitbetaald. De werknemer heeft volgens de werkgever door het uiteindelijk positieve verschil geen schade geleden.
Overzicht netto loon
De kantonrechter heeft allereerst verzocht om een overzicht van het netto loon waarop de werknemer in de jaren 2019 tot en met 2021 aanspraak heeft. De door de werknemer ingeschakelde deskundige heeft dit overzicht gemaakt, maar is buiten de met partijen gemaakte afspraak getreden door in zijn berekening mee te nemen tot welk resultaat het bruteren van de reiskostenvergoeding in de vorm van een arbeidsmarkttoelage zou leiden.
Zoals op de zitting besproken, wil de kantonrechter duidelijkheid verkrijgen of de werknemer het oorspronkelijk afgesproken netto salaris heeft ontvangen plus de netto vergoeding van € 0,20 per gereden kilometer. Dat was de inzet van de afspraak met partijen.
Als het doel (zelfde netto salaris plus netto kilometervergoeding) bereikt wordt door de inzet van IKAP of IKB-budget, bestaat daartegen geen bezwaar, tenzij het inzetten van IKAP of IKB-budget gaat leiden tot een lager netto inkomen dan de werknemer zou hebben ontvangen zonder afspraak over de kilometervergoeding.
De werkgever heeft dit overzicht niet gemaakt, maar wel alle salarisstroken overgelegd vanaf april 2019 tot en met oktober 2021.
2019
In zijn toelichting heeft de werkgever aangevoerd dat zonder inzet van een deel van zijn bruto salaris (€ 750,50) en bruto eindejaarsuitkering (€ 2.750,40) in de IKAP-regeling in november 2019 (voor de vergoeding van de reiskosten) de werknemer aanspraak had op € 1.395,83 netto eindejaarsuitkering en € 425,50 netto salaris. De kantonrechter berekent dit op totaal € 1.821,33.
Inzet IKAP niet nadelig
Netto is volgens de overzichten van beide partijen echter uitbetaald € 3.500,90 ofwel € 1.679,57 meer dan waarop de werknemer recht had. Dat laatste bedrag is dus aan te merken als vergoeding voor de reiskosten. De conclusie is dat de inzet van IKAP in 2019 voor de werknemer in ieder geval geen nadelig effect heeft gehad op zijn aanspraak op netto loon.
Geen juist uitgangspunt
Dat de deskundige van de werknemer over 2019 tot de conclusie komt dat er wel minder netto is uitbetaald dan waarop de werknemer recht had, is terug te voeren op zijn aanname dat de werknemer aanspraak had op een als arbeidsmarkttoelage toe te kennen brutering van de netto reiskostenvergoeding. De kantonrechter oordeelt dat dit geen juist uitgangspunt is: de afspraken tussen partijen houden in dat de werknemer aanspraak heeft op netto € 0,20 per kilometer en niet meer.
2020
Over deze periode erkent (de deskundige van) de werknemer dat het netto salaris is uitbetaald en zelfs meer dan dat.
2021
De deskundige van de werknemer berekent dat in 2021 € 545,97 te weinig netto salaris is ontvangen. De werkgever heeft dat niet bestreden. Dat dit het gevolg is geweest van toepassing van het IKB-budget voor reiskosten is niet gesteld, integendeel: in zijn akte van 5 april 2023 voert de werknemer aan dat in dat jaar geen IKB-budget is aangewend. Dit behoeft daarom voor de vordering tot betaling van schadevergoeding verder geen beoordeling.
De kantonrechter concludeert dat er geen grond is voor toewijzing van schadevergoeding.
Reiskostenvergoeding
De werknemer heeft daarnaast een verklaring voor recht gevorderd dat de reiskostenvergoeding onjuist is uitbetaald door de werkgever. Dit ziet dus op nakoming door de werkgever van gestelde afspraken over de reiskosten.
Overzicht reiskilometers en reisdagen
De kantonrechter heeft partijen verzocht om een overzicht op te stellen van het aantal reiskilometers vermenigvuldigd met € 0,20. Dit hebben beide partijen gedaan. Uit de overzichten en de antwoordaktes van partijen blijkt echter dat partijen uitgaan van verschillende reisdagen per week.
In zijn akte na de mondelinge behandeling stelt de werknemer dat hij in de maanden oktober tot december 2020 maximaal twee dagen op kantoor mocht werken en in de maanden januari tot en met juli 2021, mocht hij drie dagen op kantoor werken. De overige maanden stelt de werknemer dat hij altijd vier dagen naar kantoor ging.
De werkgever stelt echter dat de werknemer vanaf maart 2020 (coronapandemie) tot december 2020 twee dagen op kantoor heeft gewerkt. Deze stelling is in overeenstemming met hetgeen de werknemer hierover in de dagvaarding heeft gesteld. De werknemer heeft niet uitgelegd waarom hij nu in zijn akte een andere stelling inneemt dan in zijn dagvaarding en hij heeft ook geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden afgeleid dat hij gedurende de periode maart tot oktober 2020 daadwerkelijk vier dagen op kantoor heeft gewerkt, terwijl overige de werkgever medewerkers toen zoveel mogelijk moesten thuiswerken.
Drie of vier dagen op kantoor?
Omdat de werknemer betaling vordert van de reiskosten voor deze dagen ligt het op zijn weg om tegenover de betwisting door de werkgever voldoende feiten en omstandigheden te stellen op dit punt. Dit heeft hij echter niet gedaan en de kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om de werknemer toe te laten tot bewijs op dit punt. Ditzelfde geldt voor de stelling van de werknemer dat hij in de periode van augustus 2021 tot en met oktober 2021 vier dagen per week op kantoor heeft gewerkt, terwijl de werkgever stelt dat dit drie dagen per week was.
In zijn dagvaarding heeft de werknemer alleen gesteld dat hij in de maanden januari tot en met augustus 2021 drie dagen naar kantoor ging. Voor zijn nadien afwijkende stelling voor de maand augustus 2021 heeft hij geen verklaring gegeven, wat wel op zijn weg had gelegen. Daarmee is de stelling van de werkgever op dit onderdeel niet voldoende weersproken. Over de maanden september en oktober 2021 heeft de werknemer in de dagvaarding niets gesteld.
Advies bedrijfsarts: vier dagen op kantoor
In zijn akte heeft de werknemer gesteld dat hij gelet op het advies van de bedrijfsarts vier dagen mocht werken. In zijn advies van 26 juli 2021 heeft de bedrijfsarts inderdaad geadviseerd om de werknemer de gehele werkweek op kantoor te laten werken. Het enkele feit dat de bedrijfsarts geen medische beperking ziet voor de situatie dat de werknemer vier dagen op kantoor werkt, betekent echter nog niet dat hij dat ook heeft gedaan.
Daadwerkelijk vier dagen naar kantoor?
De werknemer heeft verder niet toegelicht waarom hij dan in de dagvaarding heeft gesteld dat hij drie dagen in augustus 2021 naar kantoor reisde en ook heeft hij niet met andere middelen (bijvoorbeeld verklaringen van andere of overzichten van brandstofverbruik) onderbouwd dat hij ook daadwerkelijk vier dagen naar kantoor reisde in plaats van drie.
Reisdagenschema
De kantonrechter zal dan ook als onvoldoende bestreden door de werknemer uitgaan van het volgende reisdagenschema van de werknemer:
- Periode 1: van april 2019 tot en met maart 2020: vier dagen per week.
- Periode 2: van maart 2020 tot en met december 2020: twee dagen per week.
- Periode 3: van januari 2021 tot en met oktober 2021: drie dagen per week.
Rijksbrede richtlijnen werkgevers
De werknemer heeft in zijn antwoordakte gesteld dat in de Rijksbrede richtlijnen werkgevers sector Rijk in verband met corona is bepaald dat werkgevers tot en met 30 september 2020 de vaste vergoeding voor woon-werkverkeer, die uiterlijk 12 maart 2020 was toegekend, ongemoeid moesten laten. Hij verbindt daaraan de conclusie dat het er in die periode in ieder geval niet toe deed hoeveel dagen per week hij naar kantoor reisde.
De werkgever heeft niet op dit punt kunnen reageren, maar uit de door de werkgever overgelegde loonstroken kan ook worden afgeleid dat de werknemer over deze maanden steeds dezelfde woon-werkverkeervergoeding heeft ontvangen zoals hij deze ook voor de coronapandemie ontving. Ook is uit de loonstroken af te leiden dat deze vergoeding pas vanaf oktober 2020 omlaag is gegaan.
Het doel van de richtlijn is: “Deze richtlijnen vormen het rijksbrede kader voor de werkgeversaanpak en de omgang met het coronavirus (COVID-19). In deze richtlijnen wordt op diverse aspecten van het werken binnen de Rijksoverheid als gevolg van de coronacrisis ingegaan.”
Geen individuele rechten of aanspraken
De kantonrechter begrijpt hieruit dat de richtlijn is bedoeld om werkgevers handvaten te geven hoe om te gaan met de coronacrisis. De richtlijn is met name bedoeld om werkgevers te helpen en op pagina 2 is ook bepaald “Medewerkers kunnen geen individuele rechten of aanspraken aan deze richtlijnen ontlenen”.
De stelling van de werknemer dat het dus niet uitmaakt of de werknemer gedurende de periode maart 2020 tot oktober 2020 twee of vier dagen naar kantoor heeft gereisd, omdat zijn woon-werkvergoeding sowieso op basis van deze richtlijn doorbetaald moest worden gaat dan ook niet op.
Variabele woon-werkvergoeding
Daar komt bij dat de richtlijn ziet op de vaste woon-werkvergoeding. De werknemer heeft echter geen vaste woon-werkvergoeding, maar een variabele woon-werkvergoeding van € 0,20 per kilometer.
Hoogte reiskostenvergoeding
Uit de stellingen van partijen begrijpt de kantonrechter dat partijen het erover eens zijn dat de werknemer over de periode mei 2019 tot maart 2020 gelet op zijn maandelijkse kilometers omgerekend recht had op een reiskostenvergoeding van € 767,55 per maand. Over de maand april 2019 heeft de werkgever gesteld dat de werknemer niet volledig met de auto heeft gereisd. Dit is in overeenstemming met de gebleken feiten. Met ingang van 23 april 2019 is de werknemer met de auto gaan reizen.
Reiskosten over acht maanden berekend
Uit de berekening gaat de deskundige van de werknemer er echter vanuit dat de werknemer op 23 april 2019 in dienst is getreden en hij berekent de reiskosten voor 2019 over acht maanden. Het lijkt er dus op dat de deskundige de reiskostenvergoeding voor de maand april 2019 niet heeft meegenomen in zijn berekening. De deskundige gaat voor 2019 uit van acht maanden keer een bedrag van € 767,55 dat is totaal € 6.140,37. Dit bedrag komt overeen met de berekening van de werkgever, waarbij de werkgever dan nog de vergoeding voor de maand april 2019 (€ 179,09) heeft opgeteld.
Verder zijn partijen het erover eens dat de reiskostenvergoeding deels maandelijks (7x) werd betaald met een bedrag van € 320,62 en 1x € 406,12.
Via de toepassing van de IKAP-regeling is de uitbetaling in november 2019 van € 1.679,57 netto als reiskostenvergoeding aan te merken. Verder is er nog een bedrag van € 89,54 aan reiskosten uitbetaald door automatische saldering.
In totaal heeft de werknemer aldus € 4.419,57 aan reiskostenvergoeding voor 2019 ontvangen. Dat is (€ 6.140,37 + € 179,09 – € 4.419,57 =) € 1.899,89 minder dan zijn aanspraak in 2019. Of dit ook moet leiden tot een toewijzing van de verklaring van recht (die erop neerkomt dat de reiskosten afspraken niet goed zijn nagekomen) komt hierna aan de orde.
Van januari 2020 tot en met maart 2020 zijn partijen het ook eens over de vergoeding en het aantal reisdagen. Voor periode 1 gaat de kantonrechter dan ook uit van het reispatroon zoals volgt uit het overzicht van de werkgever en ook van de aanspraak op omgerekend een netto reisvergoeding van € 767,55 per maand.
Voor periode 2 en 3 verschillen partijen naast het aantal reisdagen ook van mening over de hoogte van de reisvergoeding. De deskundige van de werknemer gaat uit van een reiskostenvergoeding van € 386,63 per maand bij een reispatroon van twee dagen per week en van € 579,94 per maand bij drie dagen per week. Uitgaande van de berekening waar beide partijen het bedrag van periode 1 op hebben gebaseerd klopt deze berekening echter niet. De berekening van de werkgever voor die periodes klopt wel.
Aanspraak op reiskostenvergoeding te hoog berekend
Uitgaande van het feit dat de werknemer 269 km per dag rijdt, tegen een reisvergoeding van € 0,20 en er 214 werkdagen in een jaar zitten krijgt hij volgens de ook door hem gehanteerde formule:
bij drie reisdagen per week 3/5 van 214 x 269 km x € 0,20 : 12 = € 575,66 per maand en
bij twee reisdagen per week 2/5 van 214 x 269 km x € 0,20 : 12 = € 383,77 per maand.
De deskundige heeft dus in ieder geval de aanspraak op reiskostenvergoeding op een te hoog bedrag berekend.
Recht op totale reisvergoeding van € 17.591,26 netto
De kantonrechter neemt voor de verdere berekening van de verschuldigde reiskostenvergoeding het schema van de werkgever als uitgangspunt. De werknemer heeft dus uitgaande van de reisdagen en reisvergoeding recht op een totale reisvergoeding van € 17.591,26 netto.
Uit de tabel van de akte van de werknemer begrijpt de kantonrechter dat de werknemer stelt dat hij recht heeft op een totale reiskostenvergoeding van € 20.239,54 netto ofwel € 2.648,28 meer. De werknemer gaat in deze berekening echter uit van een hoger aantal reisdagen en hogere reiskostenvergoedingen per maand in de maanden waarin de werknemer twee en drie dagen naar kantoor reisde met de auto. Zijn aanspraak is daarmee op onjuiste uitgangspunten gebaseerd.
Te veel netto loon ontvangen in 2020
In 2020 heeft de werknemer te veel netto loon betaald gekregen. Zelfs uitgaand van een hoger aantal reisdagen per week komt de deskundige van de werknemer tot de conclusie dat de werknemer te veel netto loon heeft ontvangen in 2020.
Volgens het rapport van zijn deskundige heeft de werknemer € 754,72 netto meer ontvangen dan hij zou hebben ontvangen indien hij de kilometers die boven het maximumaantal uitstijgen als arbeidsmarktoelage zou hebben ontvangen en daarnaast zijn IKB-budget had laten uitbetalen.
Beroep op verrekening
Volgens de gemachtigde van de werknemer is dit niet van invloed op de totale aanspraak van de werknemer maar dit is niet juist: de werkgever doet een beroep op verrekening.
4 i.p.v. 2 reisdagen berekend
Over een periode van zes maanden (april 2020 tot en met september 2020) heeft de deskundige met 4 reisdagen gerekend in plaats van 2 reisdagen. Het verschil in berekening komt uit op € 2.302,68 (6 x € 383,78). Dit bedrag is makkelijk vast te stellen en kan dan ook worden verrekend met de vordering van de werknemer zoals door de werkgever is gesteld. Het bedrag van € 2.302,68 strekt dan ook in mindering op het te weinig betaalde bedrag in 2019 van € 1.899,89.
4 i.p.v. 3 reisdagen
Ook in 2021 is de deskundige uitgegaan van een ander patroon van reisdagen. Van augustus tot oktober 2021 is hij uitgegaan van 4 reisdagen in plaats van 3 reisdagen. Ook blijkt uit de berekening van de deskundige van de werknemer dat hij voor de hele maand oktober 2021 reiskosten heeft berekend terwijl de werknemer per 15 oktober 2021 uit diens is getreden. Het verschil is € 817,08 (2 x € 191,89 + € 433,30).
Niet te weinig reiskosten betaald
De conclusie is dat er gelet op verrekening geen grond is voor de vaststelling dat er voor de hele periode van 23 april 2019 tot en met 15 oktober 2022 te weinig reiskosten is uitbetaald. De gevraagde verklaring voor recht onder II wijst de kantonrechter dus af.
Restant IKB-budget 2020
De deskundige van de werknemer stelt dat het IKB-budget in 2020 verhoogd moet worden met een bedrag van € 499,47 bruto / € 314,17 netto. De werkgever heeft echter aangevoerd dat dit bedrag in december 2020 is voldaan en dit is ook te zien op de loonstrook van december 2020. Ook dit kan niet leiden tot een andere conclusie.
De vorderingen van de werknemer worden dan ook afgewezen.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4522