Het betreft hier een bijtelling in verband met privégebruik gedurende een periode waarin de auto zich in Nederland bevond en nadat zich eventueel een grensoverschrijdende transactie heeft voorgedaan. Alle auto’s worden dan voor de toepassing van privégebruik auto op dezelfde wijze belast.
Wat is de situatie?
De werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 december 2019 en 21 december 2020.
De werkgever heeft aangifte loonheffingen afgedragen in verband met een aan de werknemer ter beschikking gestelde personenauto in de tijdvakken 1 januari 2019 t/m 8 september 2019, 9 september 2019 t/m 31 december 2019 en 1 januari 2020 t/m 4 oktober 2020.
De inspecteur heeft de bezwaren van de werknemer ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 maart 2023 op zitting behandeld.
De werknemer was in de betreffende tijdvakken werkzaam bij de werkgever.
Auto ter beschikking gesteld
De werkgever heeft aan de werknemer in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden een personenauto ter beschikking gesteld. Deze auto staat mede voor privédoeleinden ter beschikking.
De werknemer is ten behoeve van het privégebruik geen eigen bijdrage verschuldigd aan de werkgever. De auto kent als datum eerste toelating 3 januari 2017. De auto is voor het eerst in Duitsland toegelaten. Afgifte van een kenteken in Nederland vond plaats op 20 juli 2017.
Bijtelling terecht toegepast?
De werkgever heeft voor het privégebruik van de auto, per tijdvak, loonheffing ingehouden in verband met het autokostenforfait van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (de Wet LB).
De rechtbank beoordeelt of de bijtelling wegens privégebruik auto terecht is toegepast.
De werknemer heeft aangevoerd dat de bijtelling wegens privégebruik auto naar de werkelijke waarde van de auto moet plaatsvinden en niet zoals in artikel 13bis van de Wet LB is bepaald op basis van de catalogusprijs van de auto. De bijtelling met als grondslag de catalogusprijs is in strijd met artikel 110 VWEU.
(Potentiële) belemmering
De bijtelling over de nieuwwaarde kan een (potentiële) belemmering impliceren voor de import van gebruikte voertuigen uit andere lidstaten, nu de bijtelling (anders dan in andere lidstaten) wordt geheven over de nieuwwaarde. Gebruikte geïmporteerde auto’s en nieuwe binnenlandse auto’s zijn immers niet gelijkwaardig, aldus nog steeds de werknemer.
Hof ’s-Hertogenbosch heeft op 1 juni 2022 over de bijtelling privégebruik auto over de jaren 2011 tot en met 2013 ten behoeve van de werknemer als volgt overwogen:
‘II. Verbindendheid artikel 13bis, lid 7 Wet LB
Belanghebbende neemt het standpunt in dat het hof wettelijk verplicht is de Unierechter vragen te stellen over de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie met betrekking tot de bijtelling privégebruik auto en de verenigbaarheid van die regeling met artikel 110 VWEU nu de bijtelling over de nieuwwaarde een (potentiële) belemmering kan impliceren voor de import van gebruikte voertuigen uit andere lidstaten, nu de bijtelling (anders dan in andere lidstaten) wordt geheven over de nieuwwaarde.
Artikel 110 VWEU luidt als volgt:
“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven.
Bovendien heffen de lidstaten op de producten van de overige lidstaten geen zodanige binnenlandse belastingen, dat daardoor andere producties zijdelings worden beschermd.”
Geen sprake van grensoverschrijdende situatie
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een grensoverschrijdende situatie met als gevolg dat artikel 110 VWEU toepassing mist. In het geval van beide auto’s is sprake van een bijtelling in verband met privégebruik gedurende een periode waarin de auto zich in Nederland bevond en nadat zich eventueel een grensoverschrijdende transactie heeft voorgedaan. Alsdan worden alle auto’s voor de toepassing van privégebruik auto op dezelfde wijze belast (wordt op alle gelijksoortige producten eenzelfde belasting geheven).
De onderhavige zaak is overigens vergelijkbaar met een zaak waarover dit hof eerder heeft beslist. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie in die zaak ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81 RO.’
Nederlands kenteken
De rechtbank is van oordeel dat ook in deze zaak geen sprake is van een grensoverschrijdende situatie. De auto, weliswaar geïmporteerd in 2017, bevindt zich in Nederland en beschikt in de genoemde tijdvakken over een Nederlands kenteken.
Nu de werknemer de berekening van de bijtelling privégebruik auto niet heeft betwist, betekent dit dat de beroepen ongegrond zijn.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28 april 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2910