
Een uitzendkracht is via een uitzendbureau uitgeleend aan een gemeente en heeft tijdens zijn werkzaamheden bij een gemeente een bedrijfsongeval gehad, als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt is geraakt.
In geschil is of de door de uitzendkracht ontvangen vergoeding van een gemeente (na het ongeval) belastbaar is als loon uit vroegere dienstbetrekking dan wel als vergoeding voor gederfd loon.
Belast loon
De uitzendkracht stelt zich op het standpunt dat de door hem ontvangen vergoeding moet worden aangemerkt als vrijgestelde schadevergoeding. De inspecteur van de Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de door de uitzendkracht ontvangen vergoeding moet worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking, dan wel als vergoeding voor gederfd of te derven loon en dus is belast.
Fictieve dienstbetrekking
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking tussen de uitzendkracht en een gemeente. De arbeidsverhouding tussen de uitzendkracht en het uitzendbureau moet worden aangemerkt als een fictieve dienstbetrekking. Na het ongeval is van een fictieve dienstbetrekking geen sprake meer.
Onvoldoende verband met arbeidsverhouding
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd, nu op de inspecteur de bewijslast rust of de vergoeding van een gemeente voldoende verband houdt met de arbeidsverhouding tussen de uitzendkracht en het uitzendbureau, dat de vergoeding zozeer haar grond vindt in de door de de uitzendkracht vervulde fictieve dienstbetrekking dat deze als daaruit genoten moet worden aangemerkt. De aansprakelijkheid van de door de uitzendkracht geleden schade houdt geen verband met enige rechtspositionele regeling tussen de betrokken partijen.
Geen loon uit dienstbetrekking
De schadevergoeding is dan ook niet aan te merken als loon uit de (fictieve) dienstbetrekking. De rechtbank acht evenmin aannemelijk gemaakt dat de vergoeding moet worden aangemerkt als inkomen ter vervanging van gederfd of te derven loon. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 12 oktober 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:9034