Van de werknemer was in de gegeven omstandigheden niet te verwachten de functiewijziging en de daarbij behorende salarisvermindering te accepteren. Dat oordeelt de kantonrechter.
In deze procedure gaat het allereerst om de vraag of sprake is van een wijziging van de functie van de werknemer van Inspector naar Business development specialist met het daarbij behorende salaris.
Anders dan de werkgever heeft gesteld, kan op basis van het algemene leerstuk van aanbod en aanvaarding niet worden geconcludeerd dat de werknemer de functie van Business development specialist en het daarbij behorende (lagere) salaris heeft geaccepteerd.
Geen instemming
In de e-mailwisseling die tussen partijen is gevoerd heeft de werknemer diverse malen uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij in het kader van artikel 2.1 van de arbeidsovereenkomst (het zogenoemde instructierecht) bereid is andere werkzaamheden uit te voeren, maar dat hij niet instemt met een wijziging van zijn functie en met name het daarbij horende lagere salaris. Ter zitting heeft de werknemer nogmaals bevestigd nooit met een wijziging van de functie en het salaris te hebben ingestemd.
Vaststaat dat tussen de werkgever en de werknemer geen overeenstemming is bereikt aangaande de door de werkgever voorgestelde functiewijziging inclusief loonvermindering, moet worden of de werknemer ook niet tot instemming daarmee gehouden was.
Nu geen sprake is van een wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW, komt het aan op de vraag of de door de werkgever aangeboden functie van Business development specialist (inclusief het lagere salaris) gekwalificeerd moet worden als een redelijk voorstel dat de werknemer niet had mogen weigeren.
Goed werkgever?
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 juli 2008 (LJN BD1847, Stoof/Mammoet) criteria ontwikkeld voor beantwoording van de vraag of de werknemer gehouden is om een voorstel, dat verband houdt met gewijzigde omstandigheden op het werk, te accepteren. Allereerst moet worden onderzocht of de werkgever als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en verder of het door hem gedane voorstel redelijk is.
Na beantwoording van voormelde vragen moet vervolgens worden onderzocht of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd. Bij dit alles moeten steeds alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
Voldoende aanleiding voor voorstel
Volgens de kantonrechter bestond er onder de gegeven omstandigheden voor de werkgever voldoende aanleiding tot het doen van een voorstel. Het voorstel voor de andere functie is immers gedaan naar aanleiding van het besluit van het UWV van 27 mei 2021 waarin is beslist dat de functie van Inspector – met name door gewijzigde Chinese regelgeving – is komen te vervallen en de werknemer zich tijdens de UWV-procedure bereid heeft verklaard een andere functie te willen accepteren. Niet, althans onvoldoende, is gebleken dat het UWV – zoals de werknemer heeft gesteld – van onjuiste informatie is uitgegaan met betrekking tot het vervallen van de functie van Inspector.
Ter zitting heeft de werkgever verklaard dat ook de andere werknemers die de functie van Inspector bekleedden in een andere functie zijn geplaatst. Het UWV heeft de toestemming om de arbeidsovereenkomst te beëindigen geweigerd, omdat zij van oordeel is dat de werknemer kon worden herplaatst. Bovendien heeft het door de werkgever gedane voorstel ervoor gezorgd dat de werknemer niet uit dienst hoefde. Deze gewijzigde omstandigheden hebben de werkgever voldoende aanleiding gegeven tot het doen van het voorstel.
Geen redelijk voorstel
Vervolgens is het de vraag of het door de werkgever gedane voorstel redelijk is. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Het door de werkgever gedane voorstel hield een wijziging van de functie inclusief een salarisvermindering in. De wijziging van de functie en het salaris zijn (in het onderhavige geval) onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoewel een wijziging van de functie van de werknemer naar Business development specialist als redelijk kan worden beschouwd, aangezien de werknemer tijdens de UWV procedure kenbaar heeft gemaakt deze functie te willen accepteren, is niet gebleken dat de werkgever daarbij een redelijk voorstel heeft gedaan tot vermindering van het salaris.
Forse salarisvermindering
De werkgever stelt dat het bij de werknemer bekend had moeten en kunnen zijn dat bij de functie van Business development specialist een lager salaris hoorde, maar nergens uit blijkt dat de werkgever de werknemer heeft geïnformeerd over het lagere salaris dat daarbij hoort, laat staan dat de werkgever een concreet voorstel heeft gedaan met betrekking tot het salaris. Dit terwijl de werkgever vanaf 2 juli 2021 wel een fors lager salaris is gaan betalen (van € 4.108,00 bruto per maand naar € 2.878,00 bruto per maand). Dat is een salarisvermindering van ongeveer 30 procent.
Het behoeft geen nadere toelichting dat een dergelijk forse salarisvermindering ingrijpende gevolgen voor de werknemer kan hebben en dat hij groot belang heeft bij het in stand houden van zijn salaris. Het had op de weg van de werkgever als goed werkgever gelegen om de werknemer direct te informeren over de hoogte van het ‘nieuwe’ salaris en om daarbij ook een redelijke afbouwregeling voor te stellen.
Afbouwregeling te laat en onredelijk
De werkgever, althans de gemachtigde, heeft pas vier maanden na afloop van de UWV-procedure, op 30 september 2021, een afbouwregeling voorgesteld waarbij de vermindering van het salaris over een periode van slechts zes maanden gefaseerd wordt uitgesmeerd. Deze afbouwregeling acht de kantonrechter te laat en bovendien – gelet op de hoogte van het percentage van de vermindering – niet redelijk. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van de werkgever gelegen om een langere afbouwregeling voor te stellen, zodat de werknemer meer tijd geboden werd om langzaam te wennen aan de teruggang in salaris.
Eenzijdige functie- en salariswijziging onterecht
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het voorstel van de werkgever niet als redelijk kan worden beschouwd. Van de werknemer kon dan ook niet gevergd worden het voorstel tot wijziging van de functie en het salaris te aanvaarden. Dit betekent dat de werkgever ten onrechte is overgegaan tot een eenzijdige functie- en salariswijziging en de werknemer nog altijd recht heeft op het salaris (incl. emolumenten) behorende bij de functie van Inspector. De gevorderde verklaringen voor recht worden toegewezen, zoals hierna vermeld.
Achterstallig salaris
Vast staat dat de werkgever vanaf juli 2021 een salaris van € 2.878 bruto per maand aan de werknemer heeft betaald. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de werknemer onverminderd recht op betaling van het salaris van € 4.108 bruto per maand. Dit betekent dat de werknemer een bedrag van € 1.230 bruto per maand te weinig heeft ontvangen. Over de periode van juli 2021 tot en met oktober 2021 heeft de werkgever dus een bedrag van in totaal € 4.920 bruto (4 x € 1.230) te weinig aan de werknemer betaald. Dit bedrag aan achterstallig salaris wijst de kantonrechter dan ook toe.
Overwerkvergoeding
De werknemer vordert ook een overwerkvergoeding van € 47.617,40 berekend vanaf de aanvang van zijn dienstverband bij de werkgever in 1 september 2017. Volgens de werknemer heeft hij in totaal 2022,37 + 12,07 uren overgewerkt. Ter onderbouwing van de door hem gestelde overuren heeft de werknemer een overzicht in het geding gebracht van de door hem gemaakte dienstreizen in de periode van september 2017 tot en met februari 2020. In dit overzicht heeft de werknemer onder meer opgesomd op welke dagen en voor hoelang hij in totaal voor het uitvoeren van inspecties van huis is geweest.
De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer, nog daargelaten de vraag of hij überhaupt recht heeft op een overwerkvergoeding, zijn vordering hiervoor onvoldoende heeft onderbouwd. De werknemer heeft het overzicht in het geding gebracht, maar heeft nagelaten hierbij een deugdelijke toelichting en berekening over te leggen. Daarbij acht de kantonrechter ook van belang dat vast staat dat de werknemer pas voor het eerst bij dagvaarding aanspraak heeft gemaakt op de overwerkvergoeding en hij de werkgever hier nooit eerder op heeft aangesproken.
Zeker nu de werknemer pas na ruim vier jaar aanspraak maakt op een overwerkvergoeding, mag van hem als goed werknemer verwacht worden dat hij zijn vordering deugdelijk onderbouwt. Voor de werkgever als werkgever is het immers na zo’n lange periode moeilijk om de inhoud van het door de werknemer ingediende overzicht en het door hem gestelde aantal overwerkuren te verifiëren. De kantonrechter wijst de vordering dan ook als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd af.
Bijtelling leaseauto
De werknemer vordert de veroordeling van de werkgever tot betaling van het bedrag van € 563,35 per maand aan bijtelling wegens privé gebruik leaseauto en – zo begrijpt de kantonrechter – een verklaring voor recht dat dit bedrag onderdeel uitmaakt van zijn salaris.
Vast staat dat alle werknemers van de werkgever eind december 2020 hun leaseauto hebben ingeleverd en dat de werkgever aan hen een ‘pool auto’ ter beschikking heeft gesteld, die zij – indien dat nodig is – kunnen gebruiken voor hun zakelijke werkzaamheden. Vanaf dat moment is het brutoloon niet meer met de fiscale bijtelling vermeerderd. De reden voor deze collectieve maatregel was volgens de werkgever de reorganisatie en het terugbrengen van de kosten bij de werkgever gezien de slechtere bedrijfseconomische omstandigheden. de werkgever heeft onweersproken gesteld dat alle werknemers, waaronder de werknemer, met deze maatregel hebben ingestemd.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van de werknemer hiervoor moet worden afgewezen. De fiscale bijtelling voor de leaseauto is bedoeld om het fiscaal nadeel voor het privégebruik van de auto te compenseren. Nu de werknemer de leaseauto heeft ingeleverd en niet meer in gebruik heeft, is ook geen sprake meer van een fiscaal nadeel. Voor het alsnog toewijzen van de vordering tot betaling van de fiscale bijtelling, ontbreekt een deugdelijke grondslag. Tegen het inleveren van de leaseauto heeft de werknemer geen bezwaar gemaakt, laat staan dat hij daartegen een vordering heeft gericht. De vorderingen hiervoor wijst de kantonrechter dan ook af.
Wettelijke verhoging
De werkgever heeft het (volledige) loon niet tijdig aan de werknemer betaald. Daarom wijst de kantonrechter de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toe. In de omstandigheid dat de wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig te betalen en de werkgever een deel van het loon niet heeft betaald omdat zij (achteraf bezien ten onrechte) van mening was dat zij daartoe niet gehouden was, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10 procent.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
De werknemer maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 746,57 (incl. btw).
De rente over het achterstallig salaris en de wettelijke verhoging is toewijsbaar. De omstandigheid dat de werknemer lang gewacht heeft met het starten van de onderhavige procedure, zoals de werkgever heeft benadrukt, vormt geen reden voor afwijzing van de wettelijke rente.
Bruto/netto-specificatie
De vordering tot verstrekking aan de werknemer van een deugdelijke bruto/netto-specificatie van het te betalen bedrag van € 4.920 bruto aan achterstallig salaris op straffe van een dwangsom zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. De daaraan verbonden dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd.
Proceskosten
De werkgever wordt voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 20 mei 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4303