
Aan een vrouw is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Moet het bedrag van de aanslag in de naheffingsaanslag loonheffingen aan de werkgever worden betrokken?
Wat speelt er?
Aan de vrouw is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Het daartegen gemaakte bezwaar is door de Inspecteur van de Belastingdienst bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
De vrouw is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij Rechtbank Gelderland. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De vrouw heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Verrekening ingehouden loonheffingen
De vrouw was in 2018 student en werkte in dienstbetrekking bij de werkgever.
De werkgever heeft een bedrag van € 439 aan loonheffingen ingehouden op het door de vrouw in 2018 genoten loon van € 9.578.
De aanslag IB/PVV is, overeenkomstig de aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, ook verzamelinkomen, dat gelijk is aan voormeld loon. De hierover verschuldigde IB/PVV na aftrek van de voor de vrouw geldende heffingskortingen bedraagt € 936. Na verrekening van de ingehouden loonheffingen resteert een te betalen bedrag van € 497.
Wat is het geschil?
In geschil is of de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. In het bijzonder gaat het daarbij om het antwoord op de vraag of het bedrag van € 497 in een naheffingsaanslag loonheffingen aan de werkgever moet worden betrokken in plaats van in de aanslag IB/PVV.
De vrouw beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vermindering van de aanslag.
De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin en concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Loonheffingen als voorheffing
Een aanslag IB/PVV wordt in 2018 vastgesteld als de verschuldigde IB/PVV de gezamenlijke voorheffingen met meer dan € 46 te boven gaat. De geheven loonbelasting en de bij wijze van inhouding geheven premies volksverzekeringen (samen: de loonheffingen) worden als voorheffing in aanmerking genomen, hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen daargelaten.
Aangezien de verschuldigde IB/PVV na verrekening van de ingehouden loonheffingen de aanslaggrens overschrijdt, bestaat er een wettelijke grondslag voor de aanslag IB/PVV zoals deze aan de vrouw is opgelegd.
De stelling van de vrouw dat zij niet verantwoordelijk is voor de volgens haar door de werkgever gemaakte fouten bij de inhouding, kan aan het voorgaande niets veranderen.
Uitbetaling overwerkloon
Ten eerste is niet van belang dat de vrouw niet kan worden verweten dat de inhoudingen niet aansluiten op de IB/PVV over het loon.
Ten tweede kan niet worden vastgesteld dat de werkgever naar een te laag percentage loonheffingen heeft ingehouden. Bij de uitbetaling van overwerkloon – dat is loon voor arbeid die de vrouw in 2018 heeft verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor haar geldende normale arbeidsduur – mag de werkgever de verschuldigde loonheffingen berekenen door gebruik te maken van de loonbelastingtabellen voor bijzondere beloningen.
Tabellen bijzondere beloningen
Bij de toepassing van die tabellen wordt uitgegaan van het (herleide) jaarloon van het voorgaande jaar. Anders dan de vrouw kennelijk meent, is er geen rechtsregel die de werkgever verplicht bijzondere beloningen, zoals overwerkloon, te belasten naar het percentage dat is gebaseerd op de looninkomsten van het lopende jaar. Dat is niet anders in een geval zoals hier, waarin gedurende het jaar kan worden vastgesteld dat de looninkomsten in dat jaar het jaarloon van het voorgaande jaar overschrijden.
Niet fijnmazig genoeg
Het feit dat de loonheffingen hier niet aansluiten op de IB/PVV komt doordat de loonbelastingtabellen niet fijnmazig genoeg zijn om de loonheffingen in alle gevallen volledig te laten aansluiten op de IB/PVV over het loon. Dit kan zich ook voordoen bij werknemers met één werkgever.
Het hoger beroep is ongegrond. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 11 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:164