Dat blijkt uit onderzoek waarin CNV, FNV, VNO-NCW en MKB-Nederland, VCP en SZW hebben samengewerkt.
Lagere opleiding / zwaar beroep
Een motief dat wordt genoemd is dat mensen met een lagere opleiding of een zwaar beroep vaker vroeg zijn begonnen met werken en minder mogelijkheden hebben om vroegpensioen te realiseren. Een generieke dienstjarenregeling zou deze groep lager opgeleiden of mensen met een zwaar beroep meer handelingsperspectief moeten bieden rondom pensionering. Het onderzoek laat echter zien dat een generieke 45-dienstjarenregeling niet specifiek deze groepen bereikt.
Het onderzoek laat zien dat ook veel sectoren die normaliter niet met zwaar werk geassocieerd worden, tot de doelgroep zouden behoren. Een generieke dienstjarenregeling is daarom geen gericht instrument voor het realiseren van meer mogelijkheden voor vroegpensioen specifiek voor lager opgeleiden of mensen met zwaar werk.
Lang arbeidsverleden
Mensen met een lang arbeidsverleden ervaren het als rechtvaardig dat zij eerder kunnen stoppen met werken. Dit is een ander belangrijk motief.
De groep werkenden met veel dienstjaren is divers. Een deel zal over voldoende instrumenten beschikken om uit te treden op een moment naar keuze. Hierop zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld zelfstandigen en werknemers met een pensioenhiaat of beperkte opbouw. Voor hen zal dit verwachte eigen handelingsperspectief beperkter zijn. Een generieke 45 dienstjarenregeling zou niet alleen voor deze groep beschikbaar zou zijn, maar ook voor mensen die nu al mogelijkheden hebben om eerder te stoppen met werken.
Onderscheid naar arbeidsduur
Een generieke publieke 45 dienstjarenregelingen kent ook andere kwetsbaarheden. Zo laat het onderzoek zien dat vrouwen veel minder vaak een arbeidsverleden van 45 dienstjaren behalen omdat zij vaker loopbaanonderbrekingen kennen en vaker in deeltijd werken. Onderscheid op basis van het jaarlijks gewerkte aantal uren zou leiden tot een direct onderscheid naar arbeidsduur en vermoedelijk ook tot een indirect onderscheid naar geslacht. Dit is juridisch zeer kwetsbaar.
Gegevens arbeidsverleden
Uit het onderzoek blijkt verder dat een generieke dienstjarenregeling moeilijk uitvoerbaar is omdat gegevens over het arbeidsverleden maar beperkt beschikbaar zijn.
Omdat er voor werknemers geen noodzaak was om hun administratie langer te bewaren dan bijvoorbeeld in het kader van de belastingaangifte nodig is, is het zeer waarschijnlijk dat veel werkenden informatie over hun arbeidsverleden niet altijd zelf beschikbaar zullen hebben. Een regeling voor vervroegde uittreding zou ook internationaalrechtelijke gevolgen hebben.
Hoge kosten
Op basis van CBS-onderzoek wordt ingeschat dat op de korte termijn, circa 20 procent van de 65-jarigen voldoet aan het 45 dienstjaren criterium. Dat aantal loopt vervolgens verder op door het stijgen van de AOW-leeftijd en de hogere arbeidsparticipatie (van vooral vrouwen).
Voor een publieke regeling ter hoogte van de netto AOW leidt dat tot directe kosten die vanaf 2026 oplopen van ruim € 2 miljard jaarlijks naar circa € 5 miljard per jaar in 2038. Door het meenemen van gelijkstellingen zouden deze kosten naar verwachting 50 tot 70 procent hoger uitvallen. Dat zou forse gevolgen voor de overheidsfinanciën kunnen hebben. De kosten en het gebruik voor een publieke regeling liggen naar verwachting hoger dan bij een cao-regeling tussen werkgevers en werknemers.
Geen generieke regeling
Kortom, het onderzoek laat zien dat een generieke en publiek gefinancierde dienstjarenregeling voor vervroegde uittreding niet het gewenste doel bereikt en zeer lastig uitvoerbaar is en bovendien juridisch kwetsbaar. Ook zouden er forse gevolgen zijn voor de overheidsfinanciën.
Dat neemt echter niet weg dat er in het Pensioenakkoord afspraken gemaakt zijn over duurzame inzetbaarheid, die eraan moeten bijdragen dat alle werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken.
Duurzame inzetbaarheid
Naast een forse investering in een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd zijn voor duurzame inzetbaarheid zowel structurele middelen, als tijdelijke middelen beschikbaar gesteld. Daarnaast zijn ook afspraken gemaakt over de situatie waarin dat niet meer lukt: afgesproken is dat werkgevers onder voorwaarden tijdelijk de mogelijkheid krijgen om aan oudere werknemers die, bijvoorbeeld vanwege de zwaarte van het werk, niet kunnen doorwerken een uitkering aan te bieden waarmee ze eerder kunnen uittreden.
RVU-drempelvrijstelling
Het kabinet introduceert hiertoe, naast de structurele versoepelingen rondom verlofsparen, voor de periode 2021 tot en met 2025 een tijdelijke fiscale drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU).
Maatwerkregeling
Om sociale partners te ondersteunen bij het maken van integrale sectorale maatwerkafspraken rondom duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden, stelt het kabinet € 1 miljard aan subsidie beschikbaar via de tijdelijke Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid & Eerder Uittreden (MDI&EU). Deze regeling is met ingang van 1 januari 2021 in werking getreden.
Volgend kabinet
De uitkomsten van het onderzoek bieden een gedegen basis voor het kabinet en sociale partners om met elkaar over de knelpunten hierbij in gesprek te blijven. Daarbij kunnen de ervaringen met de tijdelijke maatregelen uit het pensioenakkoord als input benut worden. Het zal aan het volgende kabinet zijn om op basis van de ervaringen met deze maatregelen met sociale partners in gesprek te blijven over de vraag hoe werkenden in de toekomst gezond hun pensioen kunnen bereiken.
Kamerbrief over onderzoek 45 dienstjaren