De staatssecretaris beantwoordt vragen over het eindigen van de levensloopregeling per 1 januari 2022.
Het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021, bijlage bij het Belastingplan, stelt voor de levensloopregeling per 1 november 2021 te beëindigen vanwege uitvoeringstechnische redenen.
De datum van 1 november 2021 zal, bij aanname van het wetsvoorstel, gelden als fictief genietingsmoment waardoor het levensloopsaldo in de heffing zal worden betrokken.
Praktische bezwaren
De wetgever heeft signalen ontvangen over praktische bezwaren voor de (ex-)werkgever om correcte en tijdige loonaangifte te doen. Ook zijn bezwaren ontvangen over het fictieve genietingsmoment van 31 december 2021 in relatie tot de heffing in box 3 en het verhalen van de verschuldigde loonheffing.
Deze signalen zijn mede voor het kabinet aanleiding geweest om in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021 voor te stellen het fictieve heffingsmoment te verplaatsen naar 1 november 2021 en de levensloopinstelling in alle gevallen als inhoudingsplichtige aan te wijzen.
Fiscale genietingsmoment
De levensloopinstellingen zullen als inhoudingsplichtige uiterlijk op het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 de resterende waarde van de levensloopaanspraak van een rekeninghouder in de heffing betrekken.
Het fiscale genietingsmoment is onder meer naar voren gehaald voor de uitvoerbaarheid. Hierdoor hebben levensloopinstellingen de maanden november en december de tijd om de verschuldigde loonheffing te verhalen op (het tegoed van) de (ex-) werknemer.
Met de wettelijke fictie wordt geborgd dat op 1 januari 2022 geen fiscale levensloopaanspraken meer bestaan. De voorgestelde maatregel bevat een fictief genietingsmoment, namelijk 1 november 2021.
Op dit fictieve genietingsmoment is de instelling inhoudingsplichtig en daarmee verantwoordelijk
voor het – na inhouding van loonheffing en afhankelijk van de gemaakte afspraken – ter beschikking stellen van het levenslooptegoed aan de deelnemer.
Tot en met 31 oktober 2021
Deelnemers kunnen nog tot en met 31 oktober 2021 sparen voor de levensloopregeling. Maar dit is mede afhankelijk van afspraken die hierover zijn gemaakt met de werkgever en de levensloopinstelling.
Als op 1 november 2021 nog een levenslooptegoed bij de levensloopinstelling bestaat, geldt op grond van de voorgestelde bepaling dat de betreffende levensloopinstelling hierover loonheffing moet inhouden en afdragen aan de Belastingdienst. Hiermee wordt geborgd dat voor de berekening van de over 2022 verschuldigde belasting in box 3 niet hoeft te worden uitgegaan van de waarde van de levensloopaanspraak vóór loonheffing.
November en december 2021
Om dit voorstel uitvoerbaar te houden voor levensloopinstellingen, is ervoor gekozen hun de maanden november en december 2021 de gelegenheid te geven om de verschuldigde loonheffing te verhalen op de werknemer. De instelling kan de verschuldigde loonheffing direct verhalen op de (gewezen) werknemer, door die loonheffing te verrekenen met (de geldwaarde van) de levensloopaanspraak.
Bij de vormgeving van dit wetsvoorstel zijn stakeholders actief betrokken. De stakeholders hebben aangegeven twee maanden nodig te hebben voor een juiste afwikkeling.
Toeslagen
Mensen hebben voldoende tijd gekregen om de aanspraken ingevolge de levensloopregeling over een langere periode op te nemen om het progressienadeel te beperken. De Belastingdienst zal in zijn communicatie aandacht besteden aan deze mogelijke effecten. Wanneer mensen hun hogere inkomen tijdig doorgeven aan de Belastingdienst/Toeslagen zal er geen terugbetaling plaatsvinden.
Levensloopaanspraak
Met het wetsvoorstel is de levensloopinstelling altijd inhoudingsplichtig voor de loonheffing die is verschuldigd voor van de op het fictieve genietingsmoment in aanmerking te nemen waarde van de levensloopaanspraak.
Tot en met 31 oktober 2021 heeft de werknemer wel de huidige mogelijkheid om de waarde van de levensloopaanspraak op te nemen door middel van het op verzoek geheel of gedeeltelijk via de (ex-)werkgever laten uitbetalen van de waarde van de levensloopaanspraak, mits de werknemer tijdig aangeeft gebruik te willen maken van deze mogelijkheid.
Overgangsrecht communiceren
De Belastingdienst zal over de aanpassingen in het overgangsrecht communiceren via de reguliere
communicatiekanalen. Voor de (ex-)werknemers leidt de aanpassing van het overgangsrecht niet tot extra administratieve lasten.
Deelname aan de levensloopregeling is sinds 1 januari 2012 niet meer mogelijk voor nieuwe deelnemers. In 2013 en 2015 zijn er fiscaalvriendelijke afkoopregelingen geweest. Het kabinet heeft daarom mogelijkheden gegeven voor een fiscaalvriendelijke afwikkeling van de levensloopregeling.
Niet omzetten naar verlofsparen
De overgangsregeling voor de levensloopregeling loopt af in 2021. Het kabinet acht het niet wenselijk het mogelijk te maken het levensloopsaldo te converteren naar verlofsparen. De levensloopregeling was primair bedoeld om een voorziening in geld te sparen voor de opname van verlof.
Het past niet bij de doelstelling voor de uitbreiding van verlofsparen, die gericht is op vervroegd
uittreden, waarbij vooral gedacht wordt aan de situatie van werknemers in zware beroepen, om het mogelijk te maken het levenslooptegoed, wat een meer generiek karakter heeft, om te zetten in verlofsparen.
Afspraken met (ex-)werknemer
Wat er gebeurt met het tegoed dat op de einddatum nog bij de levensloopinstelling staat, is afhankelijk van de afspraken die de levensloopinstellingen hebben gemaakt met de (ex-)werknemer. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat de levensloopinstellingen het opgebouwde tegoed, minus de inhouding van de loonheffing, uitkeren.
Het blijft voor een werknemer mogelijk om de levensloopaanspraak in te zetten voor het financieren van verlof tot en met 31 oktober 2021. Op 1 november 2021 kwalificeert de waarde in het economische verkeer van de aanspraak als loon uit tegenwoordige arbeid.
Loon uit vroegere dienstbetrekking
Indien de betreffende (ex-)werknemer aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, wordt de aanspraak aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. De levensloopinstelling past op dit fictieve genietingsmoment de standaardloonheffingskorting niet toe en er is ook geen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd.
De werknemer maakt de heffingskortingen waar hij recht op heeft via de aanslag inkomstenbelasting te gelde. Een werknemer heeft nog wel de mogelijkheid om het levenslooptegoed tot dat moment (gespreid) uit te laten keren door de (ex-)werkgever.
Afhankelijk van de vraag of sprake is van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking of loon uit vroegere dienstbetrekking zal de werkgever de van toepassing zijnde heffingskortingen verwerken, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet afdragen.
Loonheffing inhouden en afdragen
Met de voorgestelde aanpassing in het overgangsrecht van de levensloopregeling wordt de levensloopinstelling aangemerkt als inhoudingsplichtige voor de loonheffing die is verschuldigd voor de op het fictieve genietingsmoment in aanmerking te nemen waarde van de levensloop.
Als inhoudingsplichtige is de levensloopinstelling wettelijk verplicht om de verschuldigde loonheffing in te houden en af te dragen. De levensloopinstelling kan de verschuldigde loonheffing direct verhalen op de (ex-)werknemer door die loonheffing te verrekenen met (de geldwaarde van) de levensloopaanspraak.
Om doelmatigheidsredenen wordt voorgesteld om de levensloopinstellingen de standaardloonheffingskorting, waaronder de levensloopverlofkorting, niet te laten toepassen als het fictieve genietingsmoment zich voordoet. De levensloopverlofkorting en de overige heffingskortingen waar de (ex-) werknemer recht op heeft, kan hij wel te gelde maken bij zijn aanslag inkomstenbelasting.
De voorgestelde aanpassingen in het overgangsrecht hebben slechts als doel om een goede afwikkeling van de levensloopregeling mogelijk te maken. De voorgestelde aanpassing heeft hierdoor met name betrekking op het aanwijzen van de levensloopinstelling als inhoudingsplichtige.
Het voorstel beoogt geen wijzigingen aan te brengen op de belasting die zonder dit voorstel sowieso verschuldigd zou zijn op 31 december 2021.
Leeftijd van 61 jaar
Ten tijde van de totstandkoming van het overgangsrecht is bepaald dat de uitkering uit het levenslooptegoed aan een (ex-)werknemer die aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt (61-plusser) kwalificeert als loon uit vroegere dienstbetrekking.
Voor de inkomstenbelasting is bepaald dat in dat geval geen sprake is van arbeidsinkomen, waardoor geen aanspraak bestaat op de arbeidsgerelateerde heffingskortingen.
61-plussers die naast hun levensloopverlof in deeltijd blijven werken, houden voor wat betreft het daaruit voortvloeiende loon wel recht op arbeidsgerelateerde heffingskortingen.
Overigens merkt de staatssecretaris op dat in de memorie van toelichting abusievelijk wordt gesproken over het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en loon uit vroegere dienstbetrekking. Hier had moeten worden gesproken over het in de inkomstenbelasting opgenomen equivalent: het wel of niet aanmerken als arbeidsinkomen.
Indien de belastingplichtige ervoor kiest om de aanspraak vóór 1 november 2021 op te nemen en de (ex-)werkgever deze uitkeert is in principe zowel een inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd als premies werknemersverzekeringen.
Verzoek werknemer
Met de voorgestelde aanpassingen in het overgangsrecht stelt het kabinet voor om de levensloopinstelling inhoudingsplichtig te maken voor de loonheffing die is verschuldigd voor de
op het fictieve genietingsmoment in aanmerking te nemen waarde van de levensloopaanspraak.
Wel blijft, als de (ex-)werknemer hier tijdig om verzoekt, tot en met 31 oktober 2021 de huidige mogelijkheid bestaan om de waarde van de levensloopaanspraak op te nemen door middel van het op verzoek geheel of gedeeltelijk via de (ex-)werkgever laten uitbetalen.
In dit geval zal de (ex-)werkgever gehouden zijn de uitkeringen die voortvloeien uit de levensloopregeling tot het loon te rekenen. Indien de (ex-)werknemer een dergelijk verzoek niet doet, is
de levensloopinstelling op het fictieve genietingsmoment inhoudingsplichtig voor de loonheffing die is verschuldigd over de waarde in het economische verkeer van de levensloopaanspraak.
Het verzoek voorkomt dat zowel de (ex-)werkgever als de levensloopinstelling de verschuldigde loonheffing over de levensloopaanspraak afdraagt.
Nota naar aanleiding van het verslag Overige fiscale maatregelen 2021
Beantwoording Kamervragen over eindigen levensloopregeling per 1 januari 2022
Overgangsrecht levensloopregeling wijzigt – loonaangifte via uitvoerder