Staat op 1 november 2021 nog levenslooptegoed op de levenslooprekening van de werknemer, dan wordt de werknemer geacht op dat moment het levenslooptegoed te genieten. Niet de werkgever, maar de levensloopinstelling verwerkt dit in de aangifte loonheffingen.
Het bestaande overgangsrecht voor de levensloopregeling is per 1 januari 2021 aangepast. Voor nog niet eerder belaste of in een pensioenaanspraak omgezette levenslooptegoeden, is het fictieve genietingsmoment gesteld op 1 november 2021 (dit was eerst 31 december 2021).
Loon uit tegenwoordige arbeid
Volgens het aangepaste overgangsrecht voor levensloopregelingen is op 1 november 2021 de waarde in het economisch verkeer van de nog aanwezige levensloopaanspraak, zonder toepassing van de standaardloonheffingskorting, aangemerkt als loon uit tegenwoordige arbeid van de (gewezen) werknemer.
Loon uit vroegere dienstbetrekking
Als de (gewezen) werknemer op 1 januari 2021 61 jaar of ouder was, is de aanspraak echter aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. De uitvoerder van de levensloopregeling is voor wat betreft dat loon aangewezen als inhoudingsplichtige.
Levensloopaanspraken zijn loon
Nu levensloopaanspraken conform het bovenstaande zijn aangemerkt als loon, is het overgangsrecht van artikel 39d Wet LB feitelijk niet meer relevant. Formeel vervalt artikel 39d Wet LB per 1 januari 2022 (zie artikel VIIb van het Belastingplan 2012).
Het voorgaande is ook toegevoegd aan de V&A met betrekking tot de levensloopregeling. Deze V&A zullen gelijk met artikel 39d Wet LB vervallen per 1 januari 2022.
Bron: Centraal Aanspreekpunt Pensioenen
Zie ook Kamerbrief bij reactie burgervraag over aflopen overgangsrecht levensloopregeling
Overgangsrecht levensloopregeling – verloning per 1 november 2021
Einde levensloopregeling en overgangsrecht – antwoord op vragen