Het overgangsrecht voor levensloopregelingen eindigt met ingang van 1 januari 2022. Dit is zodanig vormgegeven dat indien aan het einde van het kalenderjaar 2021 nog een niet als loon in aanmerking genomen levensloopaanspraak bestaat, de waarde in het economische verkeer van die aanspraak wordt belast. Dit ziet op de deelnemers die de waarde van de levensloopaanspraak niet vóór 1 januari 2022 hebben laten uitkeren en waarbij ook op een andere manier nog geen heffing heeft plaatsgevonden.
Met deze wettelijke fictie is gewaarborgd dat op 1 januari 2022 geen fiscale levensloopaanspraken meer bestaan. Onder de huidige wettelijke systematiek kan op het genoemde fictieve genietingsmoment, slechts de (ex-)werkgever inhoudingsplichtige zijn.
Praktische bezwaren
Een dergelijke wetstoepassing leidt volgens de huidige inzichten tot praktische bezwaren. Bij (ex-)werkgevers ontbreekt in veel gevallen de juiste informatie om een correcte en tijdige aangifte loonheffingen op dit punt te kunnen doen. Bovendien kan het zich voordoen dat er geen inhoudingsplichtige is, doordat bijvoorbeeld de ex-werkgever niet meer bestaat en er geen huidige werkgever is. Op basis van de huidige wet- en regelgeving kan de instelling die de levensloopregeling uitvoert dan niet als inhoudingsplichtige optreden.
Instelling inhoudingsplichtig
Het kabinet stelt voor om de instelling inhoudingsplichtig te maken voor de loonheffing die is verschuldigd voor de op het fictieve genietingsmoment in aanmerking te nemen waarde van de levensloopaanspraak.
De instelling beschikt over de juiste informatie om op dit punt een correcte aangifte loonheffingen te doen, aangezien zij weet welke deelnemers een levensloopregeling bij haar hebben ondergebracht en wat de waarde in het economische verkeer is van de levensloopaanspraak.
Daarnaast kan de instelling de verschuldigde loonheffing direct verhalen op de (gewezen) werknemer, door die loonheffing te verrekenen met (de geldswaarde van) de levensloopaanspraak.
Fictief genietingsmoment
Verder is het in verband met de heffing in box 3 wenselijk om het fictieve genietingsmoment naar voren te halen. Bij een fictief genietingsmoment op 31 december 2021 zal het zich vaak voordoen dat het verhalen van de verschuldigde loonheffing pas na 1 januari 2022 plaatsvindt, waardoor voor de berekening van de over 2022 verschuldigde belasting in box 3 de facto wordt uitgegaan van de waarde van de levensloopaanspraak vóór loonheffing. Over de levensloopaanspraak wordt de verschuldigde loonheffing namelijk niet als grondslagverminderende post in aanmerking genomen.
1 november 2021
Aangezien deze uitkomst onwenselijk wordt geacht, wordt voorgesteld om de datum van het fictieve genietingsmoment te vervroegen naar 1 november 2021. Hierdoor hebben instellingen de maanden november en december om de verschuldigde loonheffing te verhalen op de werknemer. Daarmee kan de werknemer tijdig, voor 1 januari 2022, zijn belastingschuld betaald hebben, hetgeen tot een verlaging van het voor box 3 relevante vermogen leidt.
Geen heffingskortingen
Om doelmatigheidsredenen wordt voorgesteld de instellingen geen heffingskortingen te laten toepassen bij de inhouding van de loonheffing over de levensloopaanspraak. De levensloopverlofkorting en de overige heffingskortingen waar de (gewezen) werknemer recht op heeft kan hij te gelde maken bij zijn aangifte inkomstenbelasting.
Waarde levensloopaanspraak
Tot en met 31 oktober 2021 blijft de huidige mogelijkheid bestaan om de waarde van de levensloopaanspraak op te nemen door middel van het op verzoek geheel of gedeeltelijk via de
(ex-)werkgever laten uitbetalen van de waarde van de levensloopaanspraak.
Indien de (ex-)werknemer hier gebruik van wil maken, moet hij dit uiterlijk op een door de uitvoerder te bepalen moment – bijvoorbeeld uiterlijk 30 september 2021 – gezamenlijk met zijn (ex-)werkgever aan te
geven. In dat geval zal de (ex-)werkgever gehouden zijn de uitkeringen die voortvloeien uit de
levensloopregeling tot het loon te rekenen.
Indien op het fictieve genietingsmoment bij de uitvoerder nog een niet eerder belaste levensloopaanspraak aanwezig is, wordt de waarde in het economische verkeer van deze aanspraak op dat moment in principe als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in de loonheffing betrokken.
Indien de betreffende (gewezen) werknemer aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, wordt de aanspraak echter aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Op dit punt wordt niets gewijzigd.
Tabel bijzonder tarief
Voor de bepaling van het tarief van de verschuldigde loonheffing past de instelling de tabel voor bijzondere beloningen toe, waarbij de instelling het jaarloon berekent aan de hand van de waarde in het economische verkeer van de levensloopaanspraak, dan wel aan de hand van deze waarde vermeerderd met andere uitkeringen die in 2021 hebben plaatsgevonden.
Als de instelling in het voorafgaande kalenderjaar loonheffing heeft ingehouden ten behoeve van de deelnemer, geldt voor de vaststelling van het jaarloon (het waar nodig tot een jaarloon te herleiden bedrag van) het in dat jaar genoten loon.
De instelling die ten aanzien van een deelnemer loonheffing inhoudt op het fictieve genietingsmoment is over dat loon geen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. De instelling is in geen geval premies werknemersverzekeringen verschuldigd over dat loon.
Persoonsgegevens
Instellingen beschikken over de noodzakelijke gegevens van de deelnemers voor het indienen van de aangifte loonheffingen (burgerservicenummer, geboortedatum, naam, adres en woonplaats). Het gebruik van deze gegevens voor de aangifte loonheffingen vloeit voort uit de wet en is daarmee een verplichting voor de inhoudingsplichtigen. Het kabinet raadt instellingen aan hun privacyverklaring
waar nodig aan te vullen met het gebruik van deze gegevens ten behoeve van de afwikkeling van
de levensloopregeling.