De Hoge Raad heeft antwoord gegeven op prejudiciële vragen. Herplaatsing in een functie met een lagere salarisschaal is niet gelijk te stellen aan gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Wat is de situatie?
De zaak gaat over de vraag of een werknemer die na langdurige arbeidsongeschiktheid in een lager betaalde functie wordt herplaatst, aanspraak heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding.
De werkneemster is op 17 januari 2013 ziek uitgevallen.
Op 22 juni 2015 heeft het UWV werkneemster voor 48,49% arbeidsongeschikt bevonden, en geoordeeld dat zij blijvend ongeschikt is voor het eigen werk, maar dat bij de werkgever een herplaatsingsmogelijkheid is benut.
Per 1 augustus 2015 is aan werkneemster ontslag verleend als lerares wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Met ingang van diezelfde datum is werkneemster voor onbepaalde tijd benoemd tot onderwijsassistente met een werktijdfactor van 0,8 en een salaris van € 1.706,40 bruto per maand.
Werkneemster verzoekt in deze procedure om de werkgever te veroordelen een transitievergoeding ten bedrage van € 51.135,14 bruto aan haar te voldoen en subsidiair een transitievergoeding voor de werktijdfactor 0,2 ten bedrage van € 10.227,03 bruto.
De kantonrechter heeft de verzoeken van werkneemster afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De Hoge Raad heeft de beschikking van hof Den Haag vernietigd en en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof Amsterdam.
Gedeeltelijke transitievergoeding
Hof Amsterdam heeft bij tussenbeschikking geoordeeld dat werkneemster in elk geval recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding van € 10.227,03 bruto in verband met de vermindering van haar arbeidsduur met twintig procent.
Verder heeft het hof overwogen dat de Kolom-beschikking van de Hoge Raad van 14 september 2018 de vraag oproept of werkneemster daarnaast recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding als vergoeding voor het substantiële inkomensverlies dat zij lijdt door de herplaatsing in een functie die is ingedeeld in een lagere salarisschaal.
Prejudiciële vragen
Het hof heeft in verband hiermee de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:
- Moet met een vermindering van de arbeidsduur gelijkgesteld worden een vermindering van het salaris als gevolg van een functiewijziging? Bestaat in dat geval ook recht op een transitievergoeding bestaat naar evenredigheid van de salarisvermindering?
- Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: gelden voor een dergelijke functiewijziging dezelfde eisen als genoemd in r.o. 3.5.5 van de Kolom-beschikking?
- Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: geldt dan ook dat het moet gaan om een substantiële en structurele salarisvermindering? Moet het gaan om een vermindering van tenminste twintig procent die naar redelijke verwachting, blijvend zal zijn?
- Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: indien sprake is van een vermindering van arbeidsduur én van salaris, hoe moet in dat geval dan de transitievergoeding worden berekend?
Antwoord op prejudiciële vragen
Art. 7:673 lid 1 (oud) BW houdt in dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd indien, kort gezegd, de werkgever een arbeidsovereenkomst beëindigt die ten minste 24 maanden heeft geduurd.
Met het wettelijke stelsel en het karakter van de transitievergoeding is niet verenigbaar dat aanspraak ontstaat op een gedeeltelijke transitievergoeding bij een inkomensachteruitgang door herplaatsing in een functie met een lager salaris. Herplaatsing in een andere passende functie (zonder urenverlies) is geen vorm van beëindiging als bedoeld in art. 7:673 BW.
Herplaatsing in een andere passende functie is ook niet op een lijn te stellen met gedeeltelijke beëindiging van een arbeidsovereenkomst, zoals aan de orde was in de Kolom-beschikking.
Verlies van werk
Dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding naar evenredigheid van de vermindering van de arbeidsduur, past binnen de systematiek van de – op verlies van werk (ontslag) gebaseerde – wettelijke regeling van de transitievergoeding. Die wettelijke regeling is niet bedoeld om een vergoeding aan de werknemer toe te kennen voor verlies van inkomen om andere redenen.
Geen substantiële vermindering
Als de werknemer een inkomensachteruitgang heeft van ten minste twintig procent die het gevolg is van de combinatie van een structurele vermindering van de arbeidsduur met minder dan twintig procent en herplaatsing in een functie met een lager salaris, bestaat evenmin aanspraak op een (gedeeltelijke) transitievergoeding. Hier is geen sprake van een substantiële vermindering van de arbeidsduur als bedoeld in de Kolom-beschikking.
Gedeeltelijke transitievergoeding
In dit geval is dus, nu de arbeidsduur van werkneemster werd verminderd van honderd procent naar tachtig procent, sprake van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:673 BW voor twintig procent, die de werkneemster – zoals het hof heeft geoordeeld – aanspraak geeft op een gedeeltelijke transitievergoeding van € 10.227,03 bruto.
Herplaatsing niet gelijk aan deels einde contract
Uit het voorgaande volgt dat de eerste prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord. Herplaatsing in een andere functie kan niet worden gelijkgesteld aan gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:673 BW. Een vermindering van salaris die het gevolg is van herplaatsing geeft dan ook geen recht op een transitievergoeding.
Nu de eerste prejudiciële vraag ontkennend is beantwoord, behoeven de overige vragen geen beantwoording.
Uitspraak Hoge Raad, 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:749