Een vrouw werkte als coördinator van naaiateliers, voor gemiddeld 28-32 uur per week. Zij had geen andere opdrachtgevers, de werkzaamheden waren ingebed in de organisatie, zij moest zich richten naar het concept van werkgever en had voor verschillende beslissingen toestemming nodig. Het (netto) loon werd voldaan via een verloningsbedrijf waarbij fiscaal geopteerd was voor werknemerschap. Daarnaast was sprake van overgang van onderneming in verband met overgang en voorzetting zonder onderbreking door een derde van de naaiateliers met personeel, inventaris en opdrachtgevers.
De kantonrechter heeft de overeenkomst als een arbeidsovereenkomst gekwalificeerd. Het hof bevestigt dat oordeel. De vereniging heeft aangevoerd dat als sprake is van een arbeidsovereenkomst deze is overgegaan naar een derde die de naaiateliers heeft overgenomen en heeft voortgezet met de inventaris en al het personeel van de vereniging. Anders dan de kantonrechter oordeelt het hof dat sprake is van overgang van onderneming waardoor de rechten en plichten uit hoofde van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2023 naar deze derde zijn overgegaan. De verplichting van de vereniging om de vrouw toe te laten tot de werkzaamheden en tot betaling van loon is daarom per die datum geëindigd.
In hoger beroep
Tegen de beschikking van de kantonrechter is de vereniging in hoger beroep gekomen.
De vereniging heeft drie grieven (gronden) aangevoerd.
- Met grief 1 betoogt de vereniging dat de contractuele relatie die tussen de vereniging en de vrouw bestond gekwalificeerd moet worden als een overeenkomst van opdracht en niet als arbeidsovereenkomst.
- Met grief 2 betoogt de vereniging dat sinds de aanvang van de overeenkomst tussen Verloning en de vrouw op 7 juli 2020 (de Raamovereenkomst) er geen contractuele relatie meer bestaat tussen de vereniging en de vrouw. De vrouw is toen op basis van een payrollovereenkomst of uitzendovereenkomst bij Verloning in dienst getreden.
- Met grief 3 stelt de vereniging zich op het standpunt dat per 1 februari 2023 sprake is van overgang van onderneming in de zin van art. 7:662 lid 1 BW. Daarom bestaat er per die datum (hoe dan ook) geen contractuele relatie meer tussen de vereniging en de vrouw.
Overeenkomst is arbeidsovereenkomst
Het hof concludeert dat de tussen de vereniging en de vrouw overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, omdat:
- de vrouw werkzaam was voor onbepaalde tijd, voor gemiddeld 28-32 uur per week;
- zij geen andere opdrachtgevers had;
- zij werkzaamheden verrichtte die waren ingebed in de organisatie van de vereniging;
- zij weliswaar een grote mate van vrijheid had bij de uitvoering van haar werkzaamheden maar dat zij deze persoonlijk moest uitvoeren en feitelijk uitvoerde;
- zij zich moest richten naar het concept van de vereniging en voor diverse beslissingen goedkeuring nodig had van de bestuurder, zodanig dat dit wijst op een gezagsverhouding;
- zij sinds 7 juli 2020 door tussenkomst van Verloning het loon van de vereniging als een netto loon uitbetaald kreeg en fiscaal geopteerd had voor het werknemerschap en de vereniging hiermee bekend was;
- zij geen ondernemer (meer) was en zich als zodanig ook niet (langer) presenteerde; en
- zij evenmin een ondernemingsrisico liep.
Geen overeenkomst van opdracht
De wijze waarop de betalingen aan de vrouw plaatsvonden is weliswaar per 7 juli 2020 gewijzigd maar dit heeft er niet toe geleid dat de arbeidsovereenkomst (stilzwijgend) is overgegaan naar Verloning en Verloning werkgever is geworden. De werkzaamheden die de vrouw voor de vereniging verrichtte en de gezagsverhouding met de vereniging bleven immers ongewijzigd. Dat de vrouw heeft ingestemd met het werken op basis van een overeenkomst van opdracht, zoals blijkt uit het document ‘ruilrelaties’, is niet van belang voor de vraag of de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat de grieven 1 en 2 falen.
Overgang van onderneming
In hoger beroep heeft de vereniging voldoende aannemelijk gemaakt dat haar ateliers, die als een economische eenheid moeten worden aangemerkt, per 1 februari 2023 zijn overgegaan naar de vennootschap, op basis van een overeenkomst tussen de vereniging en de vennootschap en dat deze economische eenheid mét inventaris, personeel en opdrachtgevers zonder onderbreking is voortgezet door de vennootschap. Dat de werkzaamheden op een andere locatie werden voorgezet en het atelier zich mogelijk ook op andere doelgroepen ging richten, maken deze omstandigheden niet anders.
Een en ander vindt zijn bevestiging in de uitwerking van de plannen zoals neergelegd in de subsidieaanvraag aan SIFR en Start Foundation.
De voortzetting van de economische eenheid zonder onderbreking blijkt ook uit de e-mails van de vrouw d.d. 24 januari 2023 en van de bestuurder d.d. 27 januari 2023 waarin staat dat de verhuizing van de ateliers van 27 tot en met 31 januari 2023 is en dat 1 februari 2023 de eerste werkdag wordt in het nieuwe atelier. Ook blijkt daaruit dat de vereniging haar inventaris, opdrachtgevers en mensen overdraagt.
Ten aanzien van de overdracht van de inventaris heeft de vereniging bovendien een factuur overgelegd van de vereniging aan de vennootschap d.d. 27 maart 2023 van € 21.175 en een bewijs van betaling van dat bedrag. Ten aanzien van de overgedragen opdrachtgevers heeft de vereniging een namenlijst overgelegd.
Ook volgens haar eigen stellingen heeft de vrouw de spullen uit de verschillende ateliers van de vereniging eind januari 2023 verhuisd naar het atelier van de vennootschap. Op 1 februari 2023 heeft zij de deuren van het nieuwe atelier geopend en is met dezelfde spullen en mensen, waar zij tot 31 januari 2023 mee werkte voor de vereniging, aan de slag gegaan voor de vennootschap.
Het voorgaande betekent dat sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW waardoor de rechten en plichten uit hoofde van de arbeidsovereenkomst tussen de vereniging en de vrouw per 1 februari 2023 van rechtswege zijn overgegaan op de vennootschap. Grief 3 slaagt dan ook. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter voor wat betreft het toelaten tot de werkzaamheden en de loondoorbetaling vanaf 1 maart 2023.
Uitspraak Hof Den Haag, 24 september 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1710