Van schade als gevolg van de invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) kan pas sprake zijn als alle procedures rondom het invaren van pensioenen zijn doorlopen.
Een man is op 1 oktober 2001 in dienst getreden bij (nu) het ministerie van Justitie & Veiligheid. De man was werkzaam als senior beleidsambtenaar bij de bestuursdienst van het ministerie.
De man is op 1 april 2016 met ouderdomspensioen gegaan. Vanaf die datum ontvangt hij pensioen via het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
De Wet toekomst pensioenen (Wtp) is per 1 juli 2023 in werking getreden. De Wtp strekt tot herziening van het aanvullend pensioenstelsel en omvat met name wijzigingen in de Pensioenwet (Pw).
‘Invaren leidt tot aantasting opgebouwde pensioenrechten’
Voor een goed begrip van de zaak overweegt de kantonrechter bij wijze van opmerking vooraf dat de reikwijdte van dit geschil wordt beheerst en afgebakend door de centrale stelling die de man in feite aan alle onderdelen van zijn vordering ten grondslag legt, namelijk dat het ‘invaren’ van zijn pensioen in het nieuwe pensioenstelsel, zoals dat onder de Wtp uitgangspunt is, resulteert in of kan resulteren in een aantasting (devaluatie) van zijn opgebouwde pensioenrechten en zodoende een schending vormt of kan vormen van en inbreuk maakt of kan maken op zijn eigendomsrecht.
De kantonrechter begrijpt dat de man de verschillende verklaringen voor recht en de ge- en verboden heeft gevorderd om op basis daarvan jegens de Staat het standpunt te kunnen innemen dat zijn pensioenrechten voor de toekomst ongewijzigd moeten blijven.
Overgang naar nieuw pensioenstelsel
Het geschil dat de man in deze procedure aan de kantonrechter voorlegt vindt zijn oorsprong in de inwerkingtreding van de Wtp en de daarmee gepaard gaande overgang naar een (ver)nieuw(d) pensioenstelsel.
Hoogte pensioenuitkering kan fluctueren
Eén van de pijlers van de Wtp is dat vrijwel alle pensioenovereenkomsten tussen werkgevers en (ex-)werknemers wijzigen, omdat uitkeringsovereenkomsten, waarbij de pensioenuitkeringen vast staan vanaf de ingangsdatum van het pensioen, niet langer toegestaan zijn en pensioenregelingen voortaan uitsluitend het karakter van een premieovereenkomst zullen hebben, waarbij de hoogte van de pensioenuitkering kan fluctueren, ook nadat het recht op een pensioenuitkering is ontstaan.
Het voornaamste gevolg van de Wtp voor ex-werknemers die een uitkeringsovereenkomst hebben, zoals de man, betreft dus de omzetting van onder het oude pensioenstelsel opgebouwde pensioen bij een pensioenfonds – waarop volgens vaste rechtspraak een eigendomsrecht kan rusten – in een premieregeling met (mogelijk) fluctuerende uitkeringen.
Zorgen over toekomst pensioenrechten
Het is tegen deze achtergrond dat bij de man de vrees bestaat dat de nominale pensioenuitkering die hem bij zijn pensionering schriftelijk door het ABP is toegezegd en die hij momenteel maandelijks van het ABP ontvangt zal worden omgezet in een variabele en dus onzekere pensioenuitkering. De kantonrechter kan op zichzelf genomen wel begrijpen dat de man zich zorgen maakt over de toekomst van zijn pensioenrechten.
Nog geen helderheid
Op dit moment zijn zijn pensioenrechten concreet gemaakt door de toezeggingen van het ABP. Op dit moment bestaat nog geen helderheid of pensioengerechtigden er na het invaren op vooruit of op achteruit zullen gaan, is er geen garantie op een gelijk of een hoger pensioen en bestaat er verder – anders dan bij een gewone collectieve waardeoverdracht ex artikel 83 Pw – geen individuele mogelijkheid om vooraf akkoord te gaan met of bezwaar te maken tegen het invaren met een mogelijke verlaging van het pensioen als gevolg daarvan (artikel 150l lid 5 jo. 83 lid 2 Pw). En dat alles tegen het licht van de uiterst complexe wet- en regelgeving, die het pensioenstelsel nu al reguleert.
Transitie nog lang niet voltooid
Feit is echter dat de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, die de Wtp heeft ingeluid, binnen het ABP (en bij andere pensioenfondsen) nog bij lange na niet voltooid is. Wettelijk moeten de bestaande pensioenregelingen, waaronder die van de man, uiterlijk per 1 januari 2028 aan de Wtp zijn aangepast.
Het ABP heeft aangekondigd een aanpassing per 1 januari 2027 na te streven. Aan het daadwerkelijk invaren gaat op grond van de Wtp een uitgebreid proces vooraf met diverse waarborgen voor belanghebbenden, waarbij het op dit moment zelfs nog geenszins zeker is dat de pensioenrechten van de man daadwerkelijk zullen worden ingevaren en wat daarvan de gevolgen daarvan zullen zijn voor zijn pensioen.
In het algemeen vangt de procedure, die moet leiden naar de transitie van pensioenrechten aan met een fase waarin de sociale partners, inclusief de belangvereniging(en) van gepensioneerden, trachten tot overeenstemming te komen over de wijziging van de pensioenovereenkomst.
Transitieplan
Na die fase moeten de sociale partners een transitieplan op te stellen, waarin onder andere moet worden vermeld of er wordt ingevaren of niet, en zo ja, onder welke voorwaarden (artikel 150d Pw). Dit transitieplan moet worden ingediend bij het pensioenfonds, waarna het pensioenfonds een besluit moet nemen over het ingediende verzoek tot invaren en een eigen implementatieplan moet opstellen (artikel 150i Pw).
Besluit tot invaren
Zodra het pensioenfonds instemt met het verzoek, moet het pensioenfonds het voorgenomen besluit tot invaren voorleggen aan De Nederlandsche Bank (DNB), die marginaal toetst of sprake is van een evenwichtige belangenafweging bij het pensioenfonds in kwestie. Indien DNB vervolgens binnen zes maanden geen verbod ex artikel 150m lid 2 Pw oplegt, kan worden ingevaren.
Tegen deze wijze van invaren kan geen individueel bezwaar worden gemaakt, maar de procedure zelf is met allerlei waarborgen omkleed. Niettemin zou het zo kunnen zijn, dat individuele of wellicht zelfs bepaalde collectieve pensioenrechten in zekere zin negatieve gevolgen van het proces van invaren kunnen ondervinden.
Pensioenovereenkomst niet absoluut onaantastbaar
Anders dan hetgeen de man aanneemt, is het niet zo dat de pensioenovereenkomst van een ex-overheidswerknemer zoals hijzelf vanaf de datum van pensionering als geëindigd en/of absoluut onaantastbaar moet worden beschouwd. Zodra de arbeidsovereenkomst eindigt, wordt de rechtsverhouding tussen de betrokken partijen voortgezet ‘met gewijzigde hoedanigheid van partijen’ in de pensioenovereenkomst. Kortom, de pensioenovereenkomst blijft voor ex-werknemers van kracht na het einde van de arbeidsovereenkomst en kan, ‘afhankelijk van de wet en de regels die de uitvoering van de pensioenovereenkomst beheersen alsmede van de inhoud van die overeenkomst’, worden gewijzigd.
Pensioentoezegging geen absoluut recht
Omdat een pensioentoezegging geen absoluut recht is in de zin dat nooit een wijziging daarvan zal kunnen plaatsvinden, kunnen de verklaringen voor recht die alle als uitgangspunt hebben dat pensioenrechten voor de toekomst absoluut onveranderlijk zijn, daarom al niet worden toegewezen. Wel geldt dat ook voor een ex-werknemer als de man dat aan het invaren bij een pensioenfonds een rechtsgeldige wijziging van de pensioenovereenkomst vooraf moet gaan. Deze vorderingen worden om die reden afgewezen.
Hetzelfde geldt voor de vorderingen van de man die alle zien op een verklaring voor recht dat bepaalde gevolgen van de invoering van de Wtp onrechtmatig zijn, omdat deze strijdig zijn met heersend recht en/of omdat sprake zou zijn van formele rechtskracht.
Geen statische situatie
Deze vorderingen vinden kennelijk hun grondslag in de aanname van de man dat ‘heersend recht’ een statische situatie betreft, waarin nooit wijzigingen kunnen optreden en/of waarbij nooit sprake zal kunnen zijn van terugwerkende kracht. Deze aanname is onjuist.
Weliswaar is het begrip ‘heersend recht’ in zekere zin een momentopname, maar zowel als gevolg van (toekomstige) wetgeving als op andere wijze kan het ‘recht’ evolueren naar een nieuwe toestand, waarbij in bepaalde gevallen ook terugwerkende kracht aan de wijziging toekomt. Ook deze vorderingen van de man worden afgewezen.
Nog geen wijziging in pensioen
Tussen partijen is niet in geschil dat er op dit moment nog geen wijziging in het pensioen van de man op grond van de Wtp heeft plaatsgevonden. Het wordt er daarom voor gehouden dat de man op dit moment (en tot het moment dat zijn pensioenrechten zullen zijn ingevaren) het ABP nog steeds kan houden aan de hem toegezegde nominale pensioenuitkering. Evenmin is in geschil dat er nog geen zekerheid bestaat over de vraag of het pensioen van de man daadwerkelijk zal worden ingevaren en wat de mogelijke consequenties hiervan zijn voor zijn pensioen. Het transitieplan moet immers nog worden goedgekeurd en aan het ABP worden aangeboden, waarna het aan het ABP is om te beslissen of zij het verzoek tot invaren honoreert, waarna DNB nog in beeld komt.
Welke rol speelt de Staat nog in verdere uitvoering Wtp?
Op basis hiervan concludeert de kantonrechter dat er op dit moment nog geen sprake is van een (dreigende) inmenging in het eigendomsrecht van de man, laat staan van een (dreigende) inmenging die ongerechtvaardigd zou zijn. Daar komt nog bij dat de Wtp geldende wetgeving (‘heersend recht’) is op grond waarvan pensioenfondsen, zoals het ABP, bepaalde voorbereidingshandelingen moeten verrichten om aan hun wettelijke verplichtingen te kunnen voldoen. Deze procedure richt zich echter niet tegen het ABP, maar tegen de Staat als ex-werkgever van de man. In dat licht kan ook de vraag gesteld worden welke rol de Staat, in diens hoedanigheid van ex-werkgever van de man, nog speelt in de verdere uitvoering van de Wtp.
Niets concreets te zeggen over gevolgen transitie
Daarbij komt nog dat pas na voltooiing van het invaarproces kan worden vastgesteld of er in het geval van de man sprake is geweest van een wijziging van pensioenperspectief van de man en of deze wijziging een ongerechtvaardigde inmenging in het eigendomsrecht zou inhouden die aan de Staat in zijn hoedanigheid van ex-werkgever van de man verwijtbaar is. Op dit moment valt er niets concreets te zeggen over de gevolgen van de transitie op basis van de Wtp voor het pensioen van de man, zowel voor zijn opgebouwde ouderdomspensioen als voor zijn partnerpensioen.
Procedure prematuur
De kantonrechter is het daarom met de Staat eens dat deze procedure prematuur is. De centrale stelling van de man dat het invaren van zijn pensioen hoe dan ook leidt tot een aantasting van zijn eigendomsrecht kan immers nog niet aangenomen worden, hetgeen ertoe leidt dat de kantonrechter niet anders kan dan de vorderingen van de man in dit stadium van het transitieproces af te wijzen.
Staat als (ex-)werkgever en Staat als wetgever
Het is ook in dit kader dat de man bij zijn vorderingen geen onderscheid maakt tussen de Staat als zijn (ex-)werkgever en de Staat die in zijn hoedanigheid van wetgever of wetsuitvoerder bepaalde besluiten neemt of handelingen verricht.
Waar het gaat om de Staat als de man (ex-)werkgever is hiervoor al overwogen dat de Staat is gebonden aan de wijzigingen die de Wtp met zich brengt en dat het daarom niet onrechtmatig is, indien de Staat de wet volgt. Waar het gaat om de Staat als wetgever of wetsuitvoerder kan niet op voorhand worden beslist dat de Staat onrechtmatig zal handelen, op grond waarvan de Staat reeds thans tot een verbod daartoe kan worden veroordeeld. Hoogstens kan een vordering daartoe tot een veroordeling leiden indien zich een van de gevallen zich concreet voordoet, hetgeen nu nog niet het geval is.
Vorderingen afgewezen, proceskosten betalen
Omdat alle vorderingen van de man waarvan hij vordert dat aan de nakoming daarvan een dwangsom moet worden verbonden worden afgewezen, zal ook die vordering worden afgewezen.
Nu alle vorderingen van de man worden afgewezen, moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde betalen.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 23 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13255