De werknemer voldoet niet aan de eis dat hij ten minste 540 maanden (45 jaar) heeft gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werknemer aanspraak kan maken op de RVU. Daarbij is bepalend of de periode waarin de werknemer bij Medirest in dienst is geweest, moet worden meegenomen bij de vaststelling van de 540 maanden c.q. 45 jaar zoals neergelegd in artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT.
Volgens de werknemer moet de CAO VVT zo worden uitgelegd dat de jaren die hij werkte voor Medirest meetellen bij de beoordeling of hij voldoet aan de hiervoor vermelde voorwaarde. Dit wordt door de werkgever betwist. Partijen verschillen dus van mening over de uitleg van de CAO VVT in het kader van de RVU.
Tenminste 540 maanden (45 jaar) werken
De kantonrechter volgt de uitleg die de werkgever geeft aan artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT.
De voorwaarde van artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT is dat de werknemer voor een aanspraak op RVU “moet aantonen dat je in totaal tenminste 540 maanden (oftewel 45 jaar) (exclusief onderbrekingen) hebt gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn”.
Alleen gewerkte maanden met contract in sector Zorg en Welzijn tellen mee
Die bewoordingen van dat artikel moeten volgens de kantonrechter in onderlinge samenhang worden bezien en gelden als één element. Dat betekent dat dit artikel zo moet worden uitgelegd dat alleen die gewerkte maanden meetellen waarin een werknemer een arbeidsovereenkomst heeft gehad met een werkgever in de sector Zorg en Welzijn. De gebruikte bewoordingen zijn duidelijk en laten geen andere uitleg toe.
Met name is in die bewoordingen en de tekst van het artikel geen steun te vinden voor de stelling van de werknemer dat niet vereist is dat op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn is gewerkt, en dat al voldoende zou zijn dat een werknemer feitelijk in de sector Zorg en Welzijn heeft gewerkt. Die stelling gaat eraan voorbij dat het artikel duidelijk maakt dat moet zijn gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst (met een werkgever) in de sector Zorg en Welzijn.
Niet gewerkt o.b.v. arbeidsovereenkomst in sector Zorg en Welzijn
De werknemer werkte in de periode van 1 februari 1996 tot 1 november 2000 op basis van een arbeidsovereenkomst met Medirest, waarbij de CAO Contractcatering van toepassing was. Medirest is daarom niet aan te merken als een werkgever binnen de sector Zorg en Welzijn en Medirest valt ook niet onder één van de andere branches genoemd in artikel 7.3.3 CAO VVT.
Geen aanspraak op RVU
De werknemer heeft in die periode dus niet gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst (met een werkgever) in de sector Zorg en Welzijn. Die periode telt daarom niet mee en de werknemer kan daarvan uitgaande geen aanspraak maken op de RVU.
Interpretatie leidt tot onaanvaardbare gevolgen
Bij de uitleg van artikel 7.3.3 CAO VVT kan ook rekening worden gehouden met de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe verschillende tekstinterpretaties zouden leiden. De werkgever heeft uitgebreid toegelicht waarom de door de werknemer gestelde interpretatie ook leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor zorgorganisaties als de hare.
Daarbij is door de werkgever in de eerste plaats opgemerkt dat de door de werknemer genoemde interpretatie zou betekenen dat werknemers die in dienst zijn bij een aandeelhouder binnen de sector Zorg en Welzijn (zoals het ziekenhuis in het geval van Medirest) of werknemers die (mede) via detachering, payrolling of op basis van een uitzendovereenkomst feitelijk binnen de sector Zorg en Welzijn hebben gewerkt, (veel eerder) zouden voldoen aan de voorwaarde van artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT en gebruik kunnen maken van de RVU.
De werkgever heeft uiteengezet dat in geval van een dergelijke ruime interpretatie het vaststellen of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT en het controleren daarvan grote praktische complicaties zou opleveren en de regeling van de RVU zeer moeilijk uitvoerbaar zou maken.
Maandelijks € 2.000 bruto uitkeren
Verder heeft de werkgever uitgelegd dat een werkgever bij toepassing van de RVU maandelijks een bedrag van ruim € 2.000 bruto (2024) uit moet keren aan de werknemer, totdat de werknemer de AOW-leeftijd heeft bereikt, naast extra fiscale lasten. De werkgever heeft in dat kader een overzicht in het geding gebracht van ex-werknemers die gebruik maken van de RVU, waaruit blijkt dat de regeling over de periode van 2022 tot 2024 een bedrag van ruim € 750.000 kost.
De werkgever heeft erop gewezen dat hij dit bedrag grotendeels zelf moet dragen en dat deze kosten niet alleen verder zouden oplopen bij de door de werknemer bepleite uitleg, maar ook moeilijk(er) vooraf kunnen worden overzien en ingeschat.
Financiële lasten moeilijk te overzien
De kantonrechter is gelet op deze toelichting door de werkgever van oordeel dat de door de werknemer gestelde uitleg ook leidt tot rechtsgevolgen die niet aannemelijk zijn. Een uitleg van de voorwaarden van de RVU die meebrengt dat die regeling zeer moeilijk uitvoerbaar wordt en dat de financiële lasten voor een werkgever heel moeilijk zijn te overzien en in te schatten, zou immers leiden tot een rechtsgevolg dat niet aannemelijk is. Overigens weegt de kantonrechter daarbij nog mee dat de werknemer de hiervoor weergegeven toelichting van de werkgever niet heeft betwist.
Het gaat om arbeidscontract in sector Zorg en Welzijn
Dat de werknemer in de periode van 1 februari 1996 tot 1 november 2000 via Medirest is blijven werken voor het ziekenhuis, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat immers niet om de feitelijke werkzaamheden van de werknemer, maar om de vraag of hij op basis van een arbeidsovereenkomst (met een werkgever) in de sector Zorg en Welzijn heeft gewerkt. De werkgever kan ook worden gevolgd in haar stelling dat de CAO VVT een standaard-cao is, waarvan niet mag worden afgeweken. Er is daarom voor de werkgever geen ruimte om in dit verband van de CAO VVT af te wijken, ook niet in het voordeel van een werknemer.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van de werknemer moet afwijzen.
De proceskosten (inclusief de nakosten) komen voor rekening van de werknemer, omdat hij ongelijk krijgt.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 25 juli 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:7863