
Bij het vaststellen van de NOW krijgt UWV te maken met bedrijven die failliet gaan of worden beëindigd, voordat de vaststelling en afrekening van de NOW-subsidie voor deze werkgever volledig is afgerond.
UWV heeft beleid ontwikkeld voor hoe te handelen bij een bedrijfsbeëindiging of een faillissement. Dat beleid wordt uitgevoerd per 1 juni 2022, maar voor die tijd zijn er ook al bedrijven failliet gegaan of beëindigd.
Tot 1 juni jl. gaat het om ongeveer 1.000 signalen van faillissementen en om ongeveer 18.000 signalen van beëindigde loonheffingsnummers.
Faillissementen
UWV moet bij alle signalen, dus ook bij oudere signalen, proberen om mogelijk onterecht uitgekeerde NOW-voorschotten zoveel mogelijk terug te vorderen. UWV neemt daarom bij alle (nog) lopende faillissementen contact op met de curator. Bij een beëindigd faillissement is het faillissement door de curator afgerond en kan dus geen (geschatte) vordering meer worden ingediend bij de curator. Dit betekent bij (voormalige) werkgevers met rechtspersoonlijkheid dat UWV niet meer kan terugvorderen of nabetalen.
Bij (voormalige) werkgevers zonder rechtspersoonlijkheid geldt dat de betalingsverplichting overgaat op de ex-ondernemer (als natuurlijk persoon). UWV kan in deze situaties wel terugvorderen of nabetalen.
Belangrijk om te benoemen, is dat bij ieder faillissement UWV altijd een concurrente invorderaar is. Bij een faillissement heeft dit tot gevolg dat een concurrente schuldeiser doorgaans nooit de gehele vordering, en veelal slechts een klein bedrag, voldaan zal krijgen. UWV zal zich inzetten om in het geval van een faillissement waar relevant terugvordering tot stand te brengen.
Bedrijfsbeëindigingen
Bij bedrijfsbeëindigingen is het ook zaak om op tijd een (geschatte) vordering bij de vereffenaar van de liquidatie in te dienen. Net als bij faillissementen komt het voor dat de bedrijfsbeëindiging inmiddels definitief is. Bij (voormalige) werkgevers mét rechtspersoonlijkheid mag UWV dan niet meer terugvorderen of nabetalen omdat in deze gevallen ex-bestuurders van rechtspersonen (in principe) niet aansprakelijk zijn. UWV zal de terugvordering (of nabetaling) stopzetten.
UWV pakt signalen van bedrijfsbeëindiging actief op. Hiermee wordt getracht te voorkomen dat UWV de vordering niet meer kan aanmelden bij de vereffenaar en zo mogelijk te veel uitgekeerde NOW-subsidie niet meer kan terugvorderen of kan nabetalen in het geval van een te laag uitgekeerd voorschot.
Het is voor UWV niet mogelijk om de bedragen te kwantificeren die zijn gemoeid met niet meer alles kunnen terugvorderen of nabetalen bij faillissementen en bedrijfsbeëindigingen. Dat komt omdat een deel van de bedrijven überhaupt geen vaststellingsaanvraag heeft ingediend. Hierbij kan het bijvoorbeeld in het geval van een terugvordering voorkomen dat een deel van de NOW-subsidie terecht is uitgekeerd (er kunnen immers lonen van zijn betaald gedurende de subsidieperiode) en dat wanneer een vaststelling was aangevraagd geen terugvordering zou hoeven plaatsvinden.
Daarnaast komt het voor dat een beëindigd loonheffingennummer een rechtsopvolger heeft. In dat geval kan een bedrijf met instemming van UWV zijn overgegaan op een nieuwe rechtspersoon inclusief de verplichting tot na- of terugbetalen. Hetzelfde geldt voor werkgevers zonder rechtspersoonlijkheid, ook hierbij zullen de verplichtingen tussen UWV en de rechtsopvolger doorlopen.
Voor zowel faillissementen als beëindigingen geldt dat in het geval van signalen van misbruik en/of strafbare feiten UWV er alles aan doet om onterecht uitgekeerde NOW-gelden terug te halen.
Gedaalde loonsom
Uit de verschillende vaststellingen die tot nu toe zijn gedaan, blijkt dat een groot gedeelte van de werkgevers een deel van hun voorschot moet terugbetalen. In de meeste gevallen komt dit doordat het omzetverlies uiteindelijk minder hoog was dan aanvankelijk verwacht. Bij een ander deel is de loonsom in de subsidieperiode gedaald ten opzichte van de loonsom in de referentiemaand.
De NOW-regeling gaat ervan uit dat die loonsom te dragen is voor een werkgever in normale tijden en dat daardoor bij een omzetverlies van bijvoorbeeld 50%, met de resterende 50%
omzet ook 50% van de oorspronkelijke loonsom in de referentiemaand kan worden gefinancierd door de werkgever. De loonsom en het omzetverlies zijn dus met elkaar verbonden.
Ook in latere tranches wordt uitgegaan van een referentiemaand voor de loonsom. Werkgevers geven in een aantal gevallen bij UWV telefonisch of in bezwaar aan dat de referentieloonsom wordt bepaald over een periode waarin reeds sprake was van afnemende bedrijvigheid, waardoor deze referentieloonsom niet goed kon worden gefinancierd. Dit leidt bij hen tot twijfel over de mate van
representativiteit van de referentiemaand bij latere tranches.
In het geval van bijvoorbeeld de NOW-2 moet voor ogen worden gehouden dat de loonkosten van maart 2020, de loonsomreferentiemaand voor de NOW-2, voor veel werkgevers al grotendeels gesubsidieerd waren door middel van de NOW-1. De aanname dat werkgevers in staat worden geacht de loonkosten van maart 2020 naar rato van omzetverlies te kunnen bekostigen, blijft daarmee van kracht.
Mocht een werkgever een bepaalde uitkomst als onrechtvaardig beschouwen dan kan hij tegen een beslissing met betrekking tot de NOW-subsidie in bezwaar gaan. UWV behandelt en beoordeelt dergelijke bezwaren altijd individueel.