
De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de Belastingdienst terecht loonheffingen heeft nageheven over de nabetalingen. Nederland is heffingsbevoegd, omdat de nabetalingen rechtstreeks verband houden met de in Nederland uitgeoefende werkzaamheden. Ook verzuimboetes en vergrijpboetes zijn terecht opgelegd.
Loonheffing ingehouden
De zaak was aangespannen door een in Duitsland gevestigd bedrijf dat onder meer in Nederland technisch personeel ter beschikking stelt. Het bedrijf houdt bij het betalen van het salaris aan de werknemers een bedrag aan loonheffing in dat is berekend op basis van Duits recht. Deze inhouding is gelijk aan het bedrag aan Duitse loonheffing dat de werknemer verschuldigd zou zijn geweest als alle werkzaamheden in Duitsland zouden zijn verricht. De reden hiervoor is dat de werkgever het onwenselijk acht dat de desbetreffende werknemers vanwege de werkzaamheden in Nederland netto minder loon zouden ontvangen dan wanneer zij enkel in Duitsland hadden gewerkt. Aan het einde van het jaar wordt het bedrag van de op deze wijze berekende en ingehouden loonheffing vergeleken met de daadwerkelijk verschuldigde Nederlandse loonheffing. Indien blijkt dat de Nederlandse loonheffing hoger is dan de gedurende het jaar van de werknemer ingehouden bedrag, krijgt de werknemer voor het verschil een additionele vergoeding van de werkgever, een nabetaling.
Belastingdienst: loonheffingen afdragen in Nederland
Met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 werd door de Nederlandse fiscus een boekenonderzoek bij het Duitse bedrijf ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen. De Belastingdienst nam daarna het standpunt in dat de nabetaling loon vormt voor de werknemers en dat hierover loonheffingen hadden moeten worden afgedragen in Nederland. Er werden daarom naheffingsaanslagen loonheffingen, vergrijpboetes en verzuimboetes opgelegd.
Nabetaling
Het Duitse bedrijf spande daar een rechtszaak over aan. De rechtbank is van oordeel dat het heffingsrecht van Nederland ten aanzien van de nabetaling niet wordt beperkt door het Belastingverdrag met Duitsland. Het gelijk is aan de fiscus en de rechtbank acht daarvoor het volgende van belang.
Niet in geschil is dat de nabetaling een beloning voor de werknemers is. De nabetaling houdt, in tegenstelling tot de opvatting van het Duitse bedrijf, rechtstreeks verband met de in Nederland uitgeoefende werkzaamheden. Het bedrijf doet de nabetaling immers omdat zij het onwenselijk acht dat de desbetreffende werknemers vanwege de werkzaamheden in Nederland netto minder loon zouden ontvangen dan wanneer zij enkel in Duitsland hadden gewerkt. Daarnaast kan alleen van een nabetaling sprake zijn indien de werknemers werkzaamheden in Nederland hebben uitgeoefend.
Ook de stelling van het bedrijf dat de nabetaling pas berekend en betaald wordt eerst nadat de werknemers zijn teruggekeerd naar Duitsland, kan – wat daar ook van zij – niet tot een ander oordeel leiden. Het moment van betaling is niet relevant voor de allocatie van het heffingsrecht.
Verder is het naar het oordeel van de rechtbank ook niet relevant, zoals het Duitse bedrijf meent, dat de arbeidsovereenkomst is opgesteld naar Duits recht en dat sprake is van een Duitse werkgever. Of een beloning verband houdt met de werkzaamheden in een bepaald land, dient beoordeeld te worden op basis van de feitelijke situatie en daarvoor is niet leidend naar welk recht de arbeidsovereenkomst is gesloten of in welk land de werkgever is gevestigd.
Gelet op het voorgaande heeft de fiscus terecht loonheffingen nageheven ten aanzien van de nabetaling, oordeelt de rechtbank. Tussen partijen is in dat geval de hoogte van het bedrag aan nageheven loonheffingen niet in geschil.
Vergrijp- en verzuimboetes
De verzuimboetes en vergrijpboetes zijn terecht opgelegd, oordeelt de rechtbank. Wel vormt de duur van de procedures voor de rechtbank aanleiding tot ambtshalve matiging van de boetes, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie.