Aan de gestelde voorwaarden voor het loonkostenvoordeel is voldaan, alleen is dit niet tijdig gebeurd door een fout in het softwareprogramma. Dat oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden.
Het hof acht aannemelijk dat de werkgever in een correctiebericht ten aanzien van de oudere werknemer een vinkje heeft gezet bij ‘premiekorting oudere werknemer’, dat dit vinkje ertoe heeft geleid dat in het bij de Belastingdienst binnengekomen XML-bestand wat betreft het collectieve deel van het correctiebericht de premiekorting oudere werknemer is verwerkt, maar dat in het nominatieve deel ten aanzien van de werknemer geen indicatie voor de premiekorting is vermeld. Dit is echter niet de fout van de werkgever maar een probleem in het loonsoftwareprogramma. Dat wordt duidelijk door een screenprint.
Wat is de situatie?
Bij beschikking van 25 juli 2019 is op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) aan de werkgever voor het jaar 2018 een loonkostenvoordeel oudere werknemer toegekend van € 5.805.
De Inspecteur van de Belastingdienst heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 juli 2020 de beschikking Wtl gehandhaafd.
De rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van 12 mei 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2456, het beroep van de werkgever gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen en een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht toegekend van respectievelijk € 1.598 en € 354.
Indicatie premiekorting niet aangevinkt in correctiebericht, toch recht op LKV
De Inspecteur heeft op 22 juni 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
In geschil is of de Inspecteur terecht voor de werknemer een loonkostenvoordeel oudere werknemer heeft geweigerd. De werkgever beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Niet aan voorwaarden voldaan
De Inspecteur betoogt dat de indicatie voor premiekorting ouderen voor de werknemer niet was aangegeven in de loonaangifte december 2017, dat dit door de werkgever niet was aangevuld in het correctiebericht van 28 maart 2018, dat daarom niet aan de voorwaarden voor een loonkostenvoordeel in de zin van de overgangsregeling van artikel 6.2 Wtl is voldaan en dat dit ook niet meer kan worden hersteld, zodat terecht een loonkostenvoordeel voor de werknemer is geweigerd.
Herstel mogelijk
Volgens de werkgever heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat de omissie omtrent de indicatie voor premiekorting zich voor herstel leent. Gelet daarop had de Inspecteur het verzoek om loonkostenvoordeel voor de werknemer niet mogen afwijzen uitsluitend op grond van deze omissie, zodat dat loonkostenvoordeel voor het jaar 2018 moet worden toegekend.
Steun voor dit betoog ontleent de werkgever aan de uitspraak van Hof Amsterdam van 30 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4304, waarin in een soortgelijk geval is geoordeeld dat herstel mogelijk moet zijn ter afwending van de verstrekkende gevolgen voor de werkgever en dat een andere uitkomst in strijd zou komen met het rechtsbeginsel van evenredigheid.
Recht op LKV oudere werknemer, ook bij onjuist vinkje in loonaangifte
Partijen zijn eensluidend van mening dat het toegekende loonkostenvoordeel met 1.664 uren x € 3,05, ofwel € 5.076 moet worden verhoogd als de werkgever in het gelijk wordt gesteld.
De werkgever concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot verhoging van het toegekende loonkostenvoordeel voor het jaar 2018 tot een bedrag van € 10.881. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van zijn uitspraak op bezwaar.
Voorwaarden overgangsregeling
De werkgever heeft voor de werknemer geen recht op een loonkostenvoordeel oudere werknemer op grond van artikel 2.2 Wtl, omdat aan de werknemer geen doelgroepverklaring is afgegeven. Toch komt de werkgever voor een dergelijk loonkostenvoordeel in aanmerking, indien hij voldoet aan de voorwaarden van de overgangsregeling zoals beschreven in artikel 6.2 Wtl.
Uit de tekst van artikel 6.2 Wtl volgt dat de overgangsregeling toepassing vindt indien: (a) hierom wordt verzocht door de werkgever die (b) in de aangifte over het laatste aangiftetijdvak van 2017 de premiekorting heeft toegepast en (c) in die loonaangifte de indicatie voor de premiekorting heeft aangegeven.
Verder volgt uit deze wettekst dat voor deze werkgever ook de mogelijkheid bestaat om uiterlijk op 1 mei 2018 een correctiebericht voor de loonheffingen in te dienen, waarin de hiervoor bedoelde aangifte alsnog met de indicatie voor premiekorting wordt aangevuld.
Vast staat dat de werkgever voor de werknemer voldoet aan de voorwaarden van artikel 6.2, onderdelen a en b, Wtl.
Vinkje gezet in correctiebericht
In dit geval staat verder vast dat bij het correctiebericht van 28 maart 2018, zoals bij de Belastingdienst binnengekomen, de aangifte loonheffingen over het aangiftetijdvak december 2017 ten aanzien van de werknemer niet is aangevuld met een indicatie voor de premiekorting. Het hof acht toch aannemelijk dat de werkgever in dat correctiebericht ten aanzien van de werknemer een vinkje heeft gezet bij ‘premiekorting oudere werknemer’, dat dit vinkje ertoe heeft geleid dat in het bij de Belastingdienst binnengekomen XML-bestand wat betreft het collectieve deel van het correctiebericht de premiekorting oudere werknemer is verwerkt, maar dat in het nominatieve deel ten aanzien van de werknemer geen indicatie voor de premiekorting is vermeld.
Probleem in loonsoftwareprogramma
Verder acht het hof aannemelijk dat laatstgenoemde omissie niet aan de werkgever is te wijten, maar aan een probleem in het loonsoftwareprogramma. Bij deze bewijsoordelen kent het hof gewicht toe aan de screenprint van het correctiebericht van 28 maart 2018 waaruit blijkt dat de werkgever ten aanzien van de werknemer een vinkje heeft gezet bij ‘premiekorting oudere werknemer’, alsmede aan de erkenning van de fout in het loonsoftwareprogramma door de softwareleverancier.
Doel en strekking regeling
De werkgever heeft ten aanzien van de werknemer niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 6.2, onderdeel c, Wtl. Aan de Inspecteur moet worden toegegeven dat dit gegeven op grond van louter de tekst van artikel 6.2 Wtl aan toepassing van het overgangsrecht in de weg staat. Dat neemt echter niet weg dat een wettelijke regeling moet worden uitgelegd met inachtneming van doel en strekking van die regeling. Met name indien een uitleg naar de letter van de wet leidt tot onevenredige gevolgen, moet worden onderzocht of de wetgever deze onevenredigheid heeft voorzien en gewild.
Intenties wetgever
De wetgever heeft de Wtl ingevoerd met als doel te komen tot een wat betreft vormgeving nieuwe regeling om efficiënter, fraudebestendiger en geautomatiseerd invulling te geven aan doel en strekking van de daarvóór bestaande premiekortingsregelingen, namelijk het bevorderen van de arbeidsparticipatie van specifieke kwetsbare groepen, waaronder ouderen (TK 2015-2016, 34 304, nr. 3, p. 3 en 5).
Met deze intenties strookt de daarbij gemaakte keuze om ten aanzien van werknemers waarvoor tot 1 januari 2018 recht bestond op de premiekorting oudere werknemer, eveneens het loonkostenvoordeel oudere werknemer open te stellen.
Waarom niet op andere manier?
In het licht van deze intenties moet ook de keuze van de wetgever worden gezien om als eis te stellen dat uit de bij de overheid beschikbare informatie, waaronder de aangifte loonheffingen over het laatste aangiftetijdvak van 2017, eenvoudig moet kunnen worden afgeleid of recht bestaat op het loonkostenvoordeel. In dat licht valt echter niet in te zien waarom die aangifte voor de toepassing van het overgangsrecht niet ook ná 1 mei 2018 zou mogen worden gecorrigeerd of waarom niet ook op andere wijze zou mogen worden aangetoond dat tot 1 januari 2018 op het niveau van een individuele werknemer de premiekorting werd toegepast, bijvoorbeeld in het kader van bezwaar en beroep tegen de beschikking Wtl 2018.
Herstelmogelijkheden
Zulke herstelmogelijkheden kunnen het systeem weliswaar minder efficiënt maken, maar aan de intenties van de wetgever zou volgens het hof onvoldoende recht worden gedaan als zou worden aanvaard dat toepassing van het overgangsrecht zou zijn uitgesloten in een geval, zoals deze, waarin aan de voorwaarde van artikel 6.2, onderdeel c, Wtl, niet (tijdig) is voldaan uitsluitend ten gevolge van een (software)fout waarvan de werkgever op 1 mei 2018 niet op de hoogte was, waarvan hij op die datum ook redelijkerwijs niet op de hoogte hoefde te zijn en waarvan hem ook overigens geen verwijt kan worden gemaakt.
Uit de geschiedenis van de Wtl kan immers met name niet worden afgeleid dat de wetgever uitdrukkelijk de afweging heeft gemaakt dat zelfs in een dergelijk geval het belang van een efficiënte uitvoering moet prevaleren boven het belang van een materieel juiste toekenning van het loonkostenvoordeel, terwijl expliciete vermelding daarvan gelet op de verstrekkende onevenwichtigheid van een dergelijke afweging wel in de rede had gelegen.
Overgangsrecht toch van toepassing
Daarbij is ook van belang dat zonder nadere toelichting niet duidelijk is waarom 1 mei 2018 als fatale datum voor herstel zou moeten gelden. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat een redelijke toepassing van het overgangsrecht, in een geval zoals hiervoor beschreven, meebrengt dat dit overgangsrecht toch van toepassing is, mits de werkgever desgevraagd kan aantonen dat aan alle overige voorwaarden daarvoor is voldaan.
Toekenning LKV
Aan de werkgever moet ten aanzien van de werknemer het loonkostenvoordeel worden toegekend, net zoals de rechtbank heeft beslist. Nu partijen zich voor dat geval echter eensluidend op het standpunt hebben gesteld dat het hof het loonkostenvoordeel oudere werknemer zelf kan vaststellen, blijft de uitspraak van de Rechtbank in zoverre niet in stand.
Beslissing hof
Het hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissingen over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
- wijzigt de beschikking Wtl in de zin dat een tegemoetkoming loonkostenvoordeel oudere werknemer van € 10.881 wordt toegekend; en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 27 mei 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4052