De werkgever heeft de inspecteur op 30 april 2020 verzocht om wijziging van de sectorindeling met ingang van 1 januari 2020 naar sector 45. Op grond van artikel 97 Wfsv kan indeling in de voor de werkgever gunstigere sector niet met terugwerkende kracht plaatsvinden. De werkgever heeft op grond van de wet geen recht op indeling in sector 45 met ingang van 1 januari 2020.
Wat is de situatie?
De werkgever is opgericht in 2018. Op verzoek van de werkgever is aan het bedrijf een loonheffingennummer toegekend met drie subnummers: L01 tot en met L03. Subnummers L01 en L03 zien op een aangiftetijdvak van vier weken; subnummer L02 ziet op een aangiftetijdvak van een maand.
De werkgever was voor elk van de drie subnummers bij beschikking ingedeeld in sector 52 (Uitzendbedrijven) met ingang van 1 juli 2018.
Per 30 december 2019 is de naam van de werkgever gewijzigd. Vanaf 1 januari 2020 houdt de werkgever zich uitsluitend bezig met payrollactiviteiten. Tot die datum hield de werkgever zich mede bezig met het detacheren van uitzendkrachten.
Indelen in sector 45
De gemachtigde van de werkgever heeft een brief opgesteld, met dagtekening 18 december 2019, waarin is verzocht om vanaf 1 januari 2020 de werkgever bij de drie subnummers in te delen in sector 45 (Zakelijke Dienstverlening III). Deze brief is niet geadresseerd en verzonden aan de inspecteur, maar aan de werkgever.
De brief is als bijlage meegestuurd met de aan de inspecteur geadresseerde en verzonden brief van de gemachtigde van 28 april 2020 waarin hetzelfde verzoek is opgenomen. De inspecteur heeft deze stukken op 30 april 2020 ontvangen.
Bij beschikkingen van 24 mei 2020 heeft de inspecteur de werkgever in de door haar voorgestane sector ingedeeld met ingang van 1 mei 2020 (subnummer L02) respectievelijk 18 mei 2020 (subnummers L01 en L03), als zijnde de eerstvolgende aangifteperiode na de datum van het gedane verzoek.
De werkgever is tegen deze beschikkingen in bezwaar gekomen. De inspecteur heeft de bezwaren afgewezen.
Wat is het geschil?
In geschil is of de indeling in sector 45 moet plaatsvinden met ingang van 1 januari 2020.
De werkgever concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, indeling in sector 45 met ingang van 1 januari 2020 en veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
Niet in geschil is dat de werkgever gelet op de werkzaamheden onder toepassing van de regels per 1 januari 2020 materieel zou moeten worden ingedeeld in sector 45.
De werkgever heeft de inspecteur op 30 april 2020 verzocht om wijziging van de sectorindeling met ingang van 1 januari 2020 naar sector 45. In die sector is de sectorpremie en het premiemaximum lager dan in sector 52. Indeling in sector 45 is voor de werkgever gunstiger.
Geen recht op indeling in andere sector
Op grond van artikel 97 Wfsv, zowel naar de tekst als doel en strekking ervan, kan indeling in de voor de werkgever gunstigere sector niet met terugwerkende kracht plaatsvinden. Dit betekent dat de werkgever niet op grond van de wet recht heeft op indeling in sector 45 met ingang van 1 januari 2020.
Geen individuele en buitensporige last
Uit de wetgeschiedenis blijkt dat de wetgever artikel 97 Wfsv heeft gewijzigd om onevenredige uitvoeringslasten te beperken en een toename van de uitvoeringslasten en sectorshopping te voorkomen. Dat zijn honorabele doelen en de wijze waarop die doelen in de wetgeving zijn vorm gegeven zijn redelijk en proportioneel. Met de door de wetgever gemaakte keuzes heeft hij de grenzen van zijn ruime beoordelingsvrijheid ten aanzien van de geschiktheid van het gehanteerde middel voor het beoogde doel niet overschreden.
De werkgever heeft niet gesteld dat sprake is van een individuele en buitensporige last, zodat het hof tot de slotsom komt dat artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP) niet is geschonden.
Nieuwsbrief Loonheffingen 2020
De werkgever heeft zich beroepen op de tot de gedingstukken behorende Nieuwsbrief Loonheffingen 2020. Volgens de werkgever geeft de Belastingdienst daarin aan dat er aan uitzendwerkgevers eind 2019 een nieuwe beschikking wordt opgelegd. Nu de Belastingdienst dat in het geval van de werkgever niet heeft gedaan, is het bedrijf de rechtsingang om bezwaar te maken tegen de vaststelling van de sectorcode per 1 januari 2020 ontnomen, aldus de werkgever.
In de betreffende nieuwbrief is vermeld:
“Vanaf 1 januari 2020 valt een groot deel van de uitzendwerkgevers onder sector 52 Uitzendbedrijven. Uitzendwerkgevers die in 2019 nog zijn ingedeeld in een vaksector ontvangen een nieuwe beschikking sectorindeling van de Belastingdienst.
Uitzendwerkgevers die bij de Belastingdienst bekend zijn, hebben in het laatste kwartaal van 2019 een beschikking ontvangen met de nieuwe sectorindeling per 1 januari 2020. Voorafgaand aan de beschikking ontvingen zij een toelichting hierop.
Heeft u vóór 1 januari 2020 geen beschikking ontvangen maar bent u van mening dat u wel in sector 52 moet worden ingedeeld? Dan moet u dit melden.”
Geen vertrouwen ontlenen aan Nieuwsbrief
Volgens het hof kan de werkgever aan betreffende nieuwsbrief niet het vertrouwen ontlenen dat aan het bedrijf een beschikking met de nieuwe sectorindeling per 1 januari 2020 zou worden verstrekt. De nieuwsbrief ziet alleen op de gevallen van wijziging van de sectorindeling naar sector 52 en niet op het geval van de werkgever waarin het gaat om het beëindigen van de indeling in die sector. Er is ook overigens geen rechtsregel die voorschrijft dat de Belastingdienst in dit geval uit eigen beweging beschikkingen had moeten afgeven met een ingangsdatum 1 januari 2020.
Het rechtstekort waarmee de werkgever wordt geconfronteerd wordt veroorzaakt doordat zij, door een fout van de gemachtigde, niet eerder gebruik heeft gemaakt van de wettelijke mogelijkheid een voor bezwaar vatbare beschikking te verzoeken. De nadelen die de werkgever als gevolg daarvan ondervindt, kan zij niet afwentelen op de Belastingdienst, maar komen voor haar rekening en risico.
Werkgever: afwijzing disproportioneel
De werkgever stelt zich nog op het standpunt dat de afwijzing van de door hem bepleite ingangsdatum disproportioneel is. Hij legt hieraan meerdere, hierna behandelde, argumenten ten grondslag, maar deze kunnen niet tot het oordeel leiden dat de werkgever met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 ingedeeld moet worden in sector 45.
De door de werkgever aangevoerde omstandigheden dat als gevolg van een evidente, menselijke fout het verzoek niet voor 1 januari 2020 door of namens de werkgever is ingediend en er direct na het opmerken van die fout tot actie is overgegaan, kunnen de juiste wetstoepassing niet opzij zetten.
Welbewuste afweging wetgever
De werkgever heeft tot slot aangevoerd dat een niet aan opdrachtgevers doorberekend premienadeel het resultaat van de werkgever drukt, terwijl payrollbedrijven het als gevolg van de coronacrisis al zwaar te verduren hebben. Hij doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Het staat de inspecteur en de belastingrechter niet vrij op grond van een belangenafweging terugwerkende kracht te verlenen. Artikel 97 Wfsv, zoals de bepaling per 20 juni 2019 luidt, kent de inspecteur niet een dergelijke beoordelingsvrijheid toe en geeft uitdrukking aan een welbewuste afweging van de wetgever.
Uitspraak Hof ’s Hertogenbosch, 26 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:188