De kantonrechter motiveert uitgebreid dat geen aanleiding bestaat voor matiging van de wettelijke verhoging. Het wordt de werkgever zwaar aangerekend dat hij het verschuldigde loon niet betaalt. Volgens de kantonrechter is het toewijzen van de wettelijke verhoging, en daarmee het geven van een prikkel om het loon tijdig te betalen, hier bij uitstek op zijn plaats.
Wat is de situatie?
De werknemer is per 6 december 2020 op basis van een oproepovereenkomst in dienst getreden bij de werkgever, in de functie van chauffeur, tegen een uurloon van € 10,50 bruto, exclusief emolumenten.
Van 7 tot en met 16 december 2020 heeft de werknemer , gedurende 61,15 uur, werkzaamheden verricht voor de werkgever. Voor deze periode heeft de werknemer dus recht op een salaris van € 642,10 bruto, exclusief emolumenten.
Tot nu toe heeft de werkgever het salaris van de werknemer niet betaald.
Het geschil
De werknemer heeft gevorderd bij vonnis de werkgever te veroordelen om aan hem te betalen:
- de hoofdsom van € 963,15, bestaande uit € 642,10 aan achterstallig loon en € 321,05 aan wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2020;
- de buitengerechtelijke incassokosten van € 174,81;
- de kosten van deze procedure;
- de nakosten, als de werkgever niet binnen 2 dagen aan dit vonnis heeft voldaan.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever heeft zich voor wat betreft het achterstallige loon gerefereerd aan het oordeel van de rechter. Hij betwist echter de verschuldigdheid van de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten. De wettelijke verhoging is namelijk een prikkel om de werkgever te bewegen tijdig het loon te betalen. Aangezien de werknemer maar recht heeft op loon over een korte periode heeft die prikkel geen doel.
Bovendien verkeerde de werkgever in december 2020 in financiële problemen door de coronamaatregelen en was zij niet in staat het loon van de werknemer te betalen. De wettelijke verhoging moet daarom worden afgewezen, dan wel gematigd.
De werkgever is de buitengerechtelijke incassokosten niet verschuldigd, omdat hij de door de werknemer overgelegde aanmaningen niet heeft ontvangen. Bovendien ziet de proceskostenveroordeling al op deze werkzaamheden, zodat die niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat oordeelt de kantonrechter?
De vordering tot betaling van het achterstallige loon van € 642,10 wordt als onbetwist toegewezen.
Wettelijke verhoging
De werknemer vordert verder de maximale wettelijke verhoging over het loon van € 642,10, namelijk een bedrag van € 321,05.
De werkgever betwist niet dat hij het loon verschuldigd is aan de werknemer, maar laat toch al meer dan een jaar na om dat loon aan hem te betalen. Het correct voldoen van het loon vormt een van de meest elementaire verplichtingen van een werkgever. Werknemers zijn immers met betrekking tot hun levensonderhoud veelal afhankelijk van dat loon. Dat geldt voor oproepkrachten, zoals de werknemer, die wellicht relatief weinig uren gewerkt hebben, in dezelfde mate als voor werknemers die in vaste dienst zijn en die fulltime werken.
Niet betalen zwaar aangerekend
De kantonrechter rekent de werkgever het niet betalen van het verschuldigde loon zwaar aan. Ook de onderhavige procedure vormt blijkbaar voor de werkgever geen aanleiding om alsnog tot betaling over te gaan.
Geldproblemen geen rechtvaardiging
De door de werkgever aangevoerde, overigens niet onderbouwde, omstandigheid dat hij in december 2020 als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen verkeerde, vormt hier (uiteraard) geen rechtvaardiging voor.
Geen aanleiding voor matiging
Het toewijzen van de wettelijke verhoging, en daarmee het geven van een prikkel om het loon tijdig te betalen, is daarom hier bij uitstek op zijn plaats, zodat de kantonrechter voor matiging van de wettelijke verhoging geen aanleiding ziet en de wettelijke verhoging onverkort wordt toegewezen.
De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 963,15 toe.
Uit de stellingen in de dagvaarding blijkt dat dit om een brutobedrag gaat. De werkgever wordt daarom veroordeeld tot betaling van het netto-equivalent van dit brutobedrag, waarbij op de werkgever uiteraard de verplichting rust om zorg te dragen voor correcte afdracht van de over het bruto-equivalent verschuldigde premies en belastingen.
Wettelijke rente
De vordering tot betaling van de wettelijke rente over de loonvordering en wettelijke verhoging is als onbetwist en op de wet gegrond toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
De werknemer maakt verder aanspraak op een vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Hij heeft drie aanmaningen overgelegd, waarvan hij stelt dat die door zijn gemachtigde zijn opgesteld en verzonden aan de werkgever. De werkgever zegt dat hij deze aanmaningen niet heeft ontvangen. Hij heeft echter niet betwist dat de adressering van de brieven juist is. Hij heeft ook niet gesteld dat er in het recente verleden sprake is geweest van problemen met de postbezorging, of dat er vaker sprake is van post die hem niet bereikt.
Aangezien het gaat om drie afzonderlijke overgelegde aanmaningen van de incassogemachtigde had een dergelijke onderbouwing wel van de werkgever verwacht mogen worden. Bij gebrek aan onderbouwing van het verweer van de werkgever gaat de kantonrechter ervan uit dat de brieven hem hebben bereikt.
De proceskostenveroordeling biedt geen vergoeding voor deze werkzaamheden, aangezien de aanmaningen volgens hun inhoud tot doel hebben om een gerechtelijke procedure juist te voorkomen. Op grond hiervan ziet de kantonrechter aanleiding om een vergoeding voor deze werkzaamheden toe te wijzen. De gevorderde vergoeding van € 174,81 is berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en wordt daarom aangemerkt als een redelijke vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Deze vordering wijst de kantonrechter daarom ook toe.
Proceskosten
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt de werkgever veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen het netto-equivalent van € 963,15 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2020 tot aan de dag van de volledige betaling, en een bedrag van € 174,81 voor buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt de werkgever in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de werknemer vastgesteld op € 365,03 aan verschotten en € 124 aan salaris voor de gemachtigde en als de werkgever niet binnen twee dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, worden de nakosten begroot op € 62 aan nasalaris.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 21 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:557