
De overeenkomst is een overeenkomst van opdracht. Daarin is een intentie opgenomen om bij wederzijdse voldoening na twee maanden een arbeidsovereenkomst aan te gaan, maar van wederzijdse voldoening was geen sprake. Overeenkomst van opdracht is namelijk tussentijds opgezegd. Beoogde arbeidsovereenkomst niet tot stand gekomen, nakomingsvordering afgewezen.
Wat speelt er in deze zaak?
Tussen de man en het bedrijf is met ingang van 3 juli 2024 een overeenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan de man als manager personeelszaken werkzaamheden heeft verricht. Het bedrijf heeft de overeenkomst op 15 augustus 2024 beëindigd. De man is het met die beëindiging niet eens. Hij meent dat sprake is geweest van twee arbeidsovereenkomsten namelijk:
- een tijdelijke arbeidsovereenkomst met ingang van 3 juli 2024, gevolgd door
- een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van 1 september 2024.
De man wil dat het bedrijf de arbeidsovereenkomst(en) nakomt en verzoekt daarom om de opzegging van 15 augustus 2024 te vernietigen en om het bedrijf te veroordelen hem weer tot het werk toe te laten, en om zijn salaris (door) te betalen vanaf 16 augustus 2024, althans 1 september 2024.
Het bedrijf is het niet met de man eens. Volgens het bedrijf is met ingang van 3 juli 2024 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, die rechtsgeldig is. Die overeenkomst van opdracht zou per 1 september 2024 kunnen worden opgevolgd door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar – aldus het bedrijf – alleen bij wederzijdse voldoening en daarvan was geen sprake; daarom heeft hij de overeenkomst van opdracht ook tussentijds beëindigd.
De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst die met ingang van 3 juli 2024 tussen partijen is gesloten een overeenkomst van opdracht is en dat geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 september 2024 tot stand is gekomen.
Deliveroo-arrest
Partijen strijden allereerst over de vraag of de overeenkomst die partijen per 3 juli 2024 zijn aangegaan kwalificeert als een overeenkomst van opdracht of als een arbeidsovereenkomst. Het document bevat het opschrift ‘overeenkomst van opdracht’, maar die benaming is niet doorslaggevend voor de kwalificatie.
In zijn arrest van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:443 (Deliveroo)) heeft de Hoge Raad ten aanzien van de zogenaamde kwalificatievraag bevestigd dat door uitleg aan de hand van de Haviltex-maatstaf moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen en dat als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst deze als zodanig moet worden aangemerkt.
Negen gezichtspunten
De Hoge Raad heeft overwogen dat de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt afhangt van alle omstandigheden in onderling verband bezien, waarbij onder meer van belang kunnen zijn de volgende negen gezichtspunten:
- (a) de aard en duur van de werkzaamheden;
- (b) de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
- (c) de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
- (d) het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
- (e) de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand gekomen is;
- (f) de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
- (g) de hoogte van deze beloningen;
- (h) de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt;
- (i) de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, mede afhangt van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.
a Aard en duur werkzaamheden
De aard van de werkzaamheden vanaf 3 juli 2024 verschilde niet van de aard van de werkzaamheden die de man op basis van de oorspronkelijk bedoelde arbeidsovereenkomst zou gaan verrichten. De duur wijkt wel af. De bedoeling was immers dat de man voor onbepaalde tijd in dienst zou treden.
Op verzoek van de man, vanwege zijn vakantie en de mantelzorg aan zijn echtgenote, is per 3 juli 2024 een tijdelijke overeenkomst aangegaan, met een tussentijdse opzegmogelijkheid. Deze omstandigheden wijzen eerder op een overeenkomst van opdracht dan op een arbeidsovereenkomst, hoewel partijen ook een tijdelijke arbeidsovereenkomst hadden kunnen sluiten.
b Wijze waarop werkzaamheden en werktijden worden bepaald
Vast staat dat de man vrij was om zijn eigen werktijden te bepalen. Dat was nu juist de reden waarom hij voor de periode van 3 juli 2024 tot 1 september 2024 een afwijkende constructie heeft voorgesteld. Op die manier kon hij ook in augustus 2024 vier weken vakantie nemen zonder vakantie-uren te hoeven inleveren en kon hij in juli 2024 (op onregelmatige momenten) mantelzorg verlenen aan zijn vrouw.
In de praktijk heeft de man zijn werkuren (in juli 2024) ook zelf bepaald. Ook bepaalde de man zelf op welke locatie hij zijn werkzaamheden verrichtte; op het hoofdkantoor in Rotterdam, waar de afdeling personeelszaken is gevestigd, op een ander kantoor van het bedrijf of thuis. Deze afspraken duiden op een overeenkomst van opdracht en niet op een arbeidsovereenkomst.
c Inbedding in organisatie en bedrijfsvoering bedrijf
De werkzaamheden die de man heeft verricht worden geacht te zijn ingebed in de organisatie van het bedrijf. de man verrichtte in juli 2024 dezelfde werkzaamheden als die hij zou gaan verrichten op basis van de arbeidsovereenkomst die partijen met elkaar wilden aangaan. Anderzijds is niet gebleken dat op de verhouding tussen partijen in de maanden juli en augustus 2024 de arbeidsvoorwaardenregeling, het bedrijfsreglement, het pensioenreglement en het verzuimprotocol van het bedrijf van toepassing was (of is verklaard).
Daarnaast is door het bedrijf weliswaar een auto ter beschikking gesteld, maar werd deze door BELHR van het bedrijf gehuurd; dit zou in geval van een arbeidsovereenkomst anders zijn. Met name die laatste omstandigheden duiden eerder op een overeenkomst van opdracht dan op een arbeidsovereenkomst.
d Verplichting werk persoonlijk uit te voeren
Op basis van de overeenkomst van opdracht (die de man zelf heeft opgesteld) mocht de man de werkzaamheden niet door derden laten uitvoeren (artikel 2 sub c). Dit wijst eerder op een arbeidsovereenkomst dan op een overeenkomst van opdracht, maar sluit een overeenkomst van opdracht niet uit, omdat in het kader van een overeenkomst van opdracht partijen kunnen afspreken dat de werkzaamheden persoonlijk worden verricht.
e Wijze totstandkoming contractuele regeling verhouding
Uit de onder het kopje ‘voorgeschiedenis’ aangehaalde totstandkoming van de overeenkomst van opdracht blijkt dat het initiatief hiervoor door de man is genomen. Het is de man geweest die – pas nadat er overeenstemming bestond over een arbeidsovereenkomst per 1 juli 2024 – meldde dat hij vrijwel de hele maand augustus 2024 op vakantie zou zijn. Pas nadat hij met een beroep op deze vakantie aan het bedrijf een voorstel deed voor een parttime inzet als freelancer in juli 2024, meldde hij in een latere e-mail dat hij in juli 2024 mantelzorg aan zijn vrouw moest verlenen.
Nadat het bedrijf voorstelde om een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan, heeft de man opnieuw voorgesteld om tijdelijk als zelfstandige aan de slag te gaan. Hij heeft de overeenkomst van opdracht opgesteld, op naam van zijn (al bestaande) vennootschap. Deze omstandigheden duiden op een overeenkomst van opdracht en niet op een arbeidsovereenkomst.
f Wijze bepaling en uitkering beloning
de man heeft de door hem gewerkte uren, zoals afgesproken, gefactureerd aan het bedrijf. Alleen werkelijk gewerkte uren zijn in rekening gebracht. Op de gewerkte uren is een bedrag in mindering gebracht voor de huur van de auto die het bedrijf aan de man ter beschikking heeft gesteld. Ook dit is op basis van een voorstel van de man aan het bedrijf gedaan. Dit alles wijst op een overeenkomst van opdracht.
g Hoogte beloning
De hoogte van de beloning van de man die is opgenomen in de overeenkomst van opdracht is gelijk aan het salaris dat de man van het bedrijf zou (hebben) ontvangen, maar dan vermeerderd met btw. Het voorstel voor de hoogte van de beloning is door de man aan het bedrijf gedaan. Hoewel met de aansluiting bij dat salaris de hoogte van de beloning eerder op een arbeidsovereenkomst dan op een overeenkomst van opdracht lijkt te wijzen, maken de omstandigheid dat de man dit bedrag zelf heeft voorgesteld en hij volgens de overeenkomst van opdracht zijn tarief kon wijzigen (artikel 9), dat eerder sprake is van een overeenkomst van opdracht.
h Vraag of man commercieel risico loopt
De man liep met het aangaan van de overeenkomst van opdracht een commercieel risico. Immers, hij zou alleen voor de uren die hij daadwerkelijk werkte betaald krijgen. Daarnaast heeft BELHR een eigen beroeps- en bedrijfsaanprakelijkheidsverzekering afgesloten, wat er ook op duidt dat de man – via zijn onderneming – het commerciële risico droeg. Dit wijst op een overeenkomst van opdracht en niet op een arbeidsovereenkomst.
i Gedraagt man zich in economisch verkeer als ondernemer?
De kantonrechter oordeelt dat de man zich in het economisch verkeer als ondernemer heeft gedragen en dat kon en nog steeds kan doen.
De man heeft een vennootschap onder firma met zijn echtgenote, welke vennootschap onder firma al bestond voordat hij met het bedrijf in contact kwam. de man heeft vaker als interimmer op zelfstandige basis bij ondernemingen soortgelijke werkzaamheden verricht als het werk dat hij bij het bedrijf moest doen.
Ook deze omstandigheid wijst erop dat de man op basis van een overeenkomst van opdracht heeft gewerkt en niet op basis van een arbeidsovereenkomst.
Conclusie: geen arbeidsovereenkomst per 3 juli 2024
Uit het voorgaande volgt dat de overeenkomst tussen partijen, met inachtneming van de door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten, moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht en niet als een arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf 3 juli 2024 voor 20 uur per week wordt afgewezen.
Overeenkomst is rechtsgeldig beëindigd
De man heeft zijn stelling dat de opzegging van de overeenkomst door het bedrijf van 15 augustus 2024 moet worden vernietigd, gebaseerd op zijn stelling dat sprake was van een arbeidsovereenkomst en niet van een overeenkomst van opdracht.
Hiervoor is geoordeeld dat de overeenkomst een overeenkomst van opdracht betreft. In die overeenkomst is bepaald dat deze tussentijds mag worden opgezegd door het bedrijf, met inachtneming van een opzegtermijn van één week. Dat heeft het bedrijf gedaan.
De man heeft verder geen redenen aangevoerd waarom het bedrijf geen gebruik heeft mogen maken van de bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen. Het verzoek van de man om de opzegging te vernietigen wordt dan ook afgewezen.
Geen arbeidsovereenkomst per 1 september 2024
Vervolgens stelt de man dat er tussen partijen volledige overeenstemming bestond over het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 september 2024 en dat het bedrijf die overeenkomst moet nakomen. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst per 1 september 2024 en wel om de volgende redenen.
Partijen hebben aanvankelijk overeenstemming bereikt over het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 juli 2024. Die afspraak is daarna door de man opzij gezet, omdat hij niet in staat was om in juli en augustus 2024 conform de gemaakte afspraken bij het bedrijf aan het werk te gaan. Partijen hebben daarna nieuwe afspraken gemaakt. Die nieuwe afspraken moeten hier worden beoordeeld.
Arbeidsovereenkomst bij wederzijdse voldoening
De nieuwe afspraken tussen partijen komen erop neer dat in de periode van 3 juli 2024 tot en met 31 augustus 2024 een overeenkomst van opdracht is gesloten. Partijen hadden inderdaad overeenstemming over een arbeidsovereenkomst per 1 september 2024, maar met die kanttekening, dat partijen hebben vastgelegd dat zij die zouden aangaan ‘bij wederzijdse voldoening’. Een andere uitleg dan deze letterlijke tekst in de overeenkomst van opdracht ligt niet voor de hand.
De man heeft zelf de overeenkomst van opdracht opgesteld en daarin in artikel 5 opgenomen dat partijen de intentie hebben om de overeenkomst te laten overgaan in een loondienstverband bij wederzijdse voldoening (2x onderstreping kantonrechter). Deze tekst kan niet per abuis zijn opgenomen in de overeenkomst van opdracht.
Ten eerste is dit geen standaardbepaling in zo’n overeenkomst en ten tweede is in artikel 8, als aanvullende bepaling, nog eens opgenomen dat sprake is van een intentie om een arbeidsovereenkomst aan te gaan bij wederzijdse voldoening.
Geen overeenstemming over aangaan arbeidsovereenkomst
Hiermee is duidelijk dat wel sprake kan zijn geweest van overeenstemming over de inhoud van de arbeidsovereenkomst, maar dat er nog geen overeenstemming was over het daadwerkelijk aangaan/ingaan daarvan. Daarom kan de man zich niet beroepen op nakoming van een arbeidsovereenkomst die per 1 september 2024 is ingegaan. Zijn verzoek om voor recht te verklaren dat sprake is van een arbeidsovereenkomst per die datum wordt dan ook afgewezen.
Overige verzoeken ook afgewezen
De overige verzoeken van de man zijn gebaseerd op zijn stellingen dat sprake is geweest van een of twee arbeidsovereenkomsten en dat het bedrijf die niet mocht beëindigen. Nu die stellingen onjuist zijn geoordeeld, wijst de kantonrechter de verzoeken om de man toe te laten tot het werk en het loon vanaf 15 augustus 2024 te betalen (met wettelijke verhoging en rente) ook af.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 15 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:558