In deze zaak moet eerst beoordeeld te worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is verlengd met één jaar tot en met 31 maart 2025. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is.
Aanbod om contract met één jaar voor te zetten
In de brief van 26 februari 2024 heeft de werkgever met als onderwerp ‘aanzegging’ aan de werknemer geschreven dat hij van plan is om de arbeidsovereenkomst met één jaar te verlengen.
De kantonrechter oordeelt dat deze e-mail van 26 februari 2024 niet anders is op te vatten dan als een aanbod om de arbeidsovereenkomst met één jaar tot 31 maart 2025 voort te zetten. Het ‘voornemen’ is immers niet aan enige voorwaarde verbonden.
Akkoord op aanzegging
Vervolgens heeft de afdeling P&O van de werkgever in een e-mail van 29 februari 2024 aan de werknemer de aanzegging en de verlenging van de arbeidsovereenkomst als bijlage meegestuurd en de werknemer gevraagd de e-mail voor akkoord te beantwoorden omdat zij niet kon langskomen voor ondertekening van deze stukken. In een e-mail van 29 februari 2024 heeft de werknemer teruggeschreven ‘Ik geef mijn akkoord op de aanzegging’.
‘Ingestemd met aanzegging, niet met verlenging’
De werkgever voert in het verweerschrift aan dat de werknemer alleen heeft ingestemd met de aanzegging en niet met de verlenging. Hiertegenover heeft de werknemer ter zitting verklaard dat de medewerker van P&O haar heeft uitgelegd dat zij haar akkoord moet geven op de aanzegging omdat deze ook ziet op het aanbod om de arbeidsovereenkomst met één jaar te verlengen.
‘Ook ingestemd met aangeboden verlenging’
Volgens de werknemer heeft zij met de e-mail van 29 februari 2024 dus ook ingestemd met de aangeboden verlenging van de arbeidsovereenkomst. Het addendum van de arbeidsovereenkomst waarin de verlenging is opgenomen, heeft zij op 13 maart 2024 ondertekend.
Namens de werkgever is niemand ter zitting verschenen. De werkgever heeft aldus niet gereageerd op hetgeen ter zitting door de werknemer naar voren is gebracht.
De kantonrechter leidt uit het niet verschijnen door de werkgever af dat de werkgever de stellingen van de werknemer niet (meer) betwist. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid hiervan.
Aanbod voor verlenging aanvaard
De kantonrechter concludeert dan ook dat de werknemer het aanbod van de werkgever om de arbeidsovereenkomst met één jaar te verlengen op 29 februari 2024 heeft aanvaard. De ondertekening van de arbeidsovereenkomst op 13 maart 2024 bevestigt deze aanvaarding.
Brief is opzegging arbeidsovereenkomst
In een brief van 29 februari 2024, die is verstuurd met een e-mail van 15 maart 2024, heeft de werkgever aan de werknemer een arbeidsovereenkomst voor de duur van 14 dagen tot en met 14 april 2024 aangeboden. Verder staat in deze brief dat daarna geen nieuwe arbeidsovereenkomst wordt aangeboden en dat de werknemer per 1 april 2024 uit dienst wordt gemeld indien zij deze arbeidsovereenkomst niet ondertekent. De werknemer heeft deze arbeidsovereenkomst niet ondertekend en de werkgever is per 15 april 2024 gestopt met het betalen van het loon en heeft een eindafrekening opgemaakt.
Naar het oordeel van de kantonrechter is deze brief, gelet op de inhoud en de strekking daarvan, als een opzegging van de arbeidsovereenkomst te beschouwen. Uit de handelwijze van de werkgever na 14 april 2024 leidt de kantonrechter af dat de werkgever dit ook zo heeft bedoeld.
Opzegging niet rechtsgeldig
De kantonrechter is van oordeel dat deze opzegging in strijd is met de wettelijke regels en dus niet rechtsgeldig is. Er is namelijk geen sprake van een geldige instemming van de werknemer met de beëindiging. Verder is er geen toestemming voor de opzegging van het UVW verkregen en er is ook geen andere geldige reden voor de opzegging.
Vernietiging opzegging
Uit de wet volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Omdat hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, wordt het verzoek van de werknemer om vernietiging van die opzegging toegewezen.
Arbeidsovereenkomst blijft bestaan
Omdat de opzegging wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort. De vordering van de werknemer om de werkgever te veroordelen haar binnen twee dagen na betekening van deze beschikking toe te laten de overeengekomen werkzaamheden te verrichten na herstel en na overleg met de bedrijfsarts wijst de kantonrechter daarom toe.
Te ziek voor werkzaamheden
Ter zitting heeft de werknemer verklaard dat zij zich nog steeds te ziek voelt om haar werkzaamheden te kunnen verrichten en dat zij nog steeds niet bij de bedrijfsarts is geweest. De kantonrechter merkt hierover op dat het, gelet op de arbeidsongeschiktheid van de werknemer en de re-integratie, op de weg van de werkgever ligt om op zo kort mogelijke termijn de arbodienst in te schakelen om de arbeidsongeschiktheid van de werknemer te beoordelen en om de re-integratie in gang te zetten.
Dwangsom afgewezen
De door de werknemer gevorderde dwangsom wijst de kantonrechter af. Het verbeuren van de dwangsom is namelijk afhankelijk van de vraag of de werknemer hersteld is en van de re-integratie van de werknemer. En dat is nog niet duidelijk.
Recht op loon
De vernietiging van de opzegging leidt er ook toe dat de werknemer recht heeft op loon vanaf 15 april 2024. De vordering van de werknemer tot loonbetaling, te vermeerderen met vakantiebijslag en emolumenten vanaf 15 april 2024 wijst de kantonrechter daarom toe. . De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente worden ook toegewezen, omdat de werkgever te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 25%.
De door de werknemer verzochte vermeerdering met de verhogingen waarop op grond van de wet en/of de (collectieve) arbeidsovereenkomst aanspraak bestaat, wijst de kantonrechter af omdat dit verzoek onvoldoende concreet is.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
De door de werknemer gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.110,21 heeft de werkgever niet betwist. Deze wijst de kantonrechter dan ook toe. Bovendien heeft de werknemer voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De door de werknemer gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wijst de kantonrechter ook toe, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van het verzoekschrift, omdat de werknemer in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
De proceskosten komen voor rekening van de werkgever, omdat hij ongelijk krijgt.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 7 augustus 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:11579