De werknemer is in dienst bij de werkgever. Zij is op 15 december 2021 ziek geworden en is nog niet hersteld. Het UWV heeft de werkgever een loonsanctie opgelegd waardoor de werkgever het loon van de werknemer tot 17 april 2025 moet doorbetalen. De werknemer stelt dat de werkgever haar vanaf januari 2024 te weinig loon heeft betaald omdat hij geen cao-loonsverhogingen heeft toegepast en vanaf juli 2024 helemaal geen loon meer heeft doorbetaald. De kantonrechter geeft de werknemer voor een deel gelijk en veroordeelt de werkgever om het loon vanaf mei 2024 waarop de werknemer nog recht heeft te betalen.
Wat speelt er in deze zaak?
De werkgever heeft een eenmanszaak. Dit bedrijf houdt zich volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel bezig met handel in en reparatie van auto’s, de verhuur van auto’s en het slepen van auto’s. De werkgever exploiteert met zijn bedrijf ook een autowasstraat en een winkel met een pakketpunt. Er is bij het bedrijf van de werkgever ook een tankstation aanwezig.
De werknemer is op 19 april 2021 bij de werkgever in dienst getreden als allround medewerker. Zij heeft inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaald tijd. De werknemer is de enige werknemer van de werkgever.
De werknemer is op 15 december 2021 ziek geworden en is nog niet hersteld. Het UWV heeft de werkgever een loonsanctie opgelegd waardoor de werkgever het loon van de werknemer tot 17 april 2025 moet doorbetalen.
Salarisverhogingen op basis van cao
De werknemer heeft de werkgever in 2024 geschreven dat op de arbeidsovereenkomst een cao van toepassing is en hij de salarisverhogingen op grond van deze cao had moeten toepassen. De werkgever heeft vanaf januari 2024 het loon van de werknemer doorbetaald zonder rekening te houden met deze salarisverhogingen. Vanaf juli 2024 heeft hij helemaal geen loon meer betaald.
In contract staat niet dat cao van toepassing is
De kantonrechter stelt vast dat in de arbeidsovereenkomst niet staat dat er een cao van toepassing is. Ook is niet gebleken dat de werknemer en de werkgever aan een van de cao’s gebonden zijn door het lidmaatschap van een partij die de cao’s heeft gesloten, zoals de BOVAG of een werknemersvereniging.
Algemeen verbindend verklaard
Bepalingen van een cao kunnen daarnaast op een arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer van toepassing zijn, als de activiteiten van het bedrijf van de werkgever vallen binnen de werkingssfeeromschrijving van de cao en de bepalingen van die cao algemeen verbindend zijn verklaard. Dat gebeurt door een besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De bepalingen van de cao voor het Motorvoertuigenbedrijf en de cao voor Tankstations waarop de werknemer in deze procedure een beroep doet zijn in de loop van 2024 algemeen verbindend verklaard.
Cao voor Motorvoertuigenbedrijf niet van toepassing
De kantonrechter is van oordeel dat de cao voor het Motorvoertuigenbedrijf niet op de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer van toepassing is, omdat de werkgever geen werkgever is in het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf als bedoeld in de cao.
Werkzaamheden die in werkingssfeeromschrijving cao staan
Het staat op grond van de omschrijving van de activiteiten van het bedrijf van de werkgever in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de toelichting die partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben gegeven voldoende vast dat het bedrijf van de werkgever zich bezighoudt met een aantal werkzaamheden die in de werkingssfeeromschrijving van de cao worden genoemd, zoals het herstellen, de verkoop, de verhuur en het takelen van motorvoertuigen.
Groter aantal overeengekomen arbeidsuren dan in andere bedrijfstak
Voor de toepasselijkheid van deze cao is het verder nodig dat het aantal overeengekomen arbeidsuren van de werknemers die in dienst zijn en die betrokken zijn bij werkzaamheden die zijn genoemd in de werkingssfeeromschrijving, groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de werknemers die in dienst zijn en die betrokken zijn bij de werkzaamheden uitgeoefend in een andere bedrijfstak dan die van het motorvoertuigen- en tweewielerbedrijf.
Voor grootste deel werktijd betrokken bij werkzaamheden genoemd in cao
Het is de vraag hoe deze bepaling in dit geval moet worden uitgelegd. De werknemer is immers de enige werknemer van de werkgever en is als allround medewerker in dienst. De kantonrechter is van oordeel dat deze bepaling met toepassing van de zogeheten cao-norm in redelijkheid zo moet worden uitgelegd, dat de cao van toepassing is als de werknemer voor het grootste deel van haar werktijd betrokken was bij werkzaamheden die worden genoemd in de werkingssfeeromschrijving van de cao. Deze uitleg sluit het meeste aan bij de urenvergelijking in de cao-bepaling.
Kassawerkzaamheden
De werknemer en de werkgever zijn het erover eens dat de werknemer in de winkel kassawerkzaamheden verrichtte. De werkgever heeft verklaard dat de werknemer zich daar bezighield met de verkoop van etenswaren, tabak en autobenodigdheden zoals motorolie, het functioneren als receptie voor de werkplaats en het uitvoeren van taken voor het pakketpunt. De werknemer heeft dit niet weersproken.
De werknemer en de werkgever zijn het er verder over eens dat de werknemer ook wel werkzaamheden verrichtte voor de wasstraat. Zij verschillen echter van mening over de vraag of de werknemer zich bezighield met autoverhuur. De werknemer stelt van wel en dat minstens 15% van haar werkzaamheden daarmee te maken had. Volgens de werkgever hield de werknemer zich echter niet bezig met autoverhuur en deed hij dit zelf.
Werkzaamheden voor receptie en wasstraat onder werkingssfeeromschrijving
De kantonrechter stelt vast dat de werkzaamheden voor de receptie van de werkplaats vallen onder de werkingssfeeromschrijving van de cao. Een werknemer is namelijk niet alleen betrokken bij de reparatie van auto’s als zij de reparaties zelf uitvoert, maar ook als zij werkzaamheden voor de receptie van de werkplaats verricht.
Voor de werkzaamheden in verband met autoverhuur geldt dat in deze procedure onvoldoende aannemelijk is geworden dat de werknemer zich hiermee bezighield. De werkgever heeft dit betwist en de werknemer heeft haar stelling dat zij zich wel bezighield met de verhuur van auto’s niet verder onderbouwd. Zij had bijvoorbeeld kunnen toelichten wat zij dan precies deed en hoe vaak dat voorkwam, maar dat heeft zij niet gedaan.
Slechts klein deel totaal werkzaamheden
De kantonrechter leidt uit de stellingen van partijen af dat de werkzaamheden van de werknemer voor de receptie voor de werkplaats slechts een klein deel uitmaakten van haar totale werkzaamheden en dat zij vooral kassawerkzaamheden voor de winkel en af en toe werkzaamheden voor de wasstraat verrichtte. Dit zijn werkzaamheden in een andere bedrijfstak dan die van het motorvoertuigen- en tweewielerbedrijf.
Niet voldaan aan voorwaarde toepasselijkheid cao
Daarom is niet voldaan aan de voorwaarde voor de toepasselijkheid van de cao voor het Motorvoertuigenbedrijf dat de werknemer voor het grootste deel van haar werktijd betrokken is geweest bij werkzaamheden die worden genoemd in de werkingssfeeromschrijving van de cao. Dit betekent dat deze cao niet van toepassing is.
Cao voor Tankstations wel van toepassing
De kantonrechter is van oordeel dat de cao voor Tankstations wel op de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer van toepassing is.
Op grond van de werkingssfeeromschrijving van die cao is de cao onder meer van toepassing als in hoofdzaak een tankschop wordt gevoerd waarin levensmiddelen, smeermiddelen, verbruiksartikelen, autogebonden artikelen etc. worden verkocht, eventueel gecombineerd met het wassen van motorvoertuigen. Om te bepalen of dit in hoofdzaak gebeurt, wordt gekeken naar het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die deze activiteiten verrichten. Dat moet groter zijn dan het aantal arbeidsuren van de werknemers die andere activiteiten verrichten.
De kantonrechter legt ook deze bepaling zo uit, dat in dit geval voor de toepasselijkheid van de cao nodig is dat de werknemer voor het grootste deel van haar werktijd werkzaamheden verrichtte die worden genoemd in de werkingssfeeromschrijving van de cao.
Tankshop
De kantonrechter vindt het voldoende aannemelijk dat de winkel die de werkgever exploiteert een tankshop is. Bij de winkel staat immers een tankstation en de winkel richt zich duidelijk op de klanten van het tankstation, gelet op het soort artikelen dat in de winkel wordt verkocht (etenswaren en autobenodigdheden zoals motorolie). De werknemer verrichtte vooral kassawerkzaamheden voor de winkel en af en toe werkzaamheden voor de wasstraat. Daarom is voldaan aan de voorwaarde voor toepasselijkheid van de cao dat in hoofdzaak een tankshop wordt gevoerd.
Cao pas vanaf 4 mei 2024 op arbeidsovereenkomst van toepassing
De vordering van de werknemer heeft betrekking op de periode vanaf 1 januari 2024. Op dat moment was de cao voor Tankstations echter niet algemeen verbindend verklaard. De algemeenverbindendverklaring van de cao voor Tankstations 2022/2023 is namelijk per 1 januari 2024 vervallen en de nieuwe cao voor Tankstations 2024/2025 is pas per 4 mei 2024 algemeen verbindend verklaard zonder terugwerkende kracht.
In de periode van 1 januari 2024 tot 4 mei 2024 was op de arbeidsovereenkomst geen cao van toepassing. Voor die periode moet worden teruggevallen op wat in de arbeidsovereenkomst zelf is bepaald over de hoogte van het loon en de doorbetaling van het loon tijdens ziekte. Vanaf 4 mei 2024 is de cao voor Tankstations wel op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
Periode januari tot en met april 2024
In de arbeidsovereenkomst staat geen speciale bepaling over het doorbetalen van loon tijdens ziekte. De werkgever moest op grond van de wet gedurende de eerste twee ziektejaren 70% van het loon van de werknemer doorbetalen en omdat het UWV de werkgever een loonsanctie heeft opgelegd loopt deze verplichting door tot 17 april 2025.
70% salaris doorbetalen
Het salaris van de werknemer bij indiensttreding bedroeg € 2.358,40 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag. De kantonrechter gaat ervan uit dat dit salaris hetzelfde is gebleven, omdat niet is gebleken dat het salaris sinds die tijd is verhoogd. De werkgever moest over de maanden januari tot en met april 2024 70% van dit salaris aan de werknemer doorbetalen en heeft dit ook gedaan. de werknemer heeft namelijk verklaard dat zij tot en met de maand juni 2024 maandelijks € 1.797,16 heeft ontvangen. Dat is (ruim) 70% van het salaris van € 2.358,40 inclusief vakantietoeslag. De vordering over de maanden januari tot en met april 2024 wordt daarom afgewezen, omdat niet is gebleken dat de werknemer in die periode te weinig loon heeft ontvangen.
Periode mei tot en met juli 2024
Over de periode mei 2024 tot en met juli 2024 had de werkgever het loon op grond van de cao voor Tankstations moeten doorbetalen. Dit betekent volgens de werknemer dat zij over de maanden mei en juni 2024 recht had op een bedrag van € 2.117,89 bruto per maand en vanaf 1 juli 2024 op een bedrag van € 2.183,33 bruto per maand.
Salaris niet verhoogd
De werkgever erkent dat de werknemer op grond van de cao vanaf mei 2024 recht had op doorbetaling van een bedrag € 2.117,89 bruto per maand. Uit de berekeningen van de werkgever blijkt echter dat hij zich op het standpunt stelt dat dit bedrag vanaf juli 2024 hetzelfde is gebleven. De werknemer heeft niet toegelicht waarom haar salaris op grond van de cao voor Tankstations per 1 juli 2024 € 2.183,33 bruto per maand zou zijn. Daarom is onvoldoende aannemelijk geworden dat haar salaris per 1 juli 2024 is verhoogd. De kantonrechter gaat er om die reden van uit dat haar salaris na 1 juli 2024 nog steeds € 2.117,89 bruto per maand is.
Nog bedrag van € 320,73 bruto in mei en juni betalen
Voor de maanden mei en juni 2024 staat vast dat de werkgever € 1.797,16 per maand aan de werknemer heeft betaald. De werkgever stelt dat dit eigenlijk € 1.995 bruto per maand is geweest, maar heeft dit niet door middel van een netto-brutoberekening onderbouwd. Uit de salarisspecificaties die hij in het geding heeft gebracht blijkt ook niet dat hij aan de werknemer het netto equivalent van € 1.995 bruto heeft betaald. Het lijkt er eerder op dat het betaalde bedrag van € 1.797,16 een brutobedrag was. Dit betekent dat de werkgever over de maanden mei en juni 2024 nog een bedrag van € 320,73 bruto per maand (€ 2.117,89 minus € 1.797,16) moet betalen.
Over juli nog volledig bedrag betalen
Over de maand juli 2024 is nog helemaal geen salaris betaald. De werkgever zal over die maand dus het volledige bedrag van € 2.117,89 bruto per maand moeten betalen. Dat is in totaal € 2.759,35 bruto. De vordering van de werknemer over de maanden januari tot en met juli 2024 wordt tot dat bedrag toegewezen.
Matiging wettelijke verhoging
De werknemer heeft over het achterstallige loon de wettelijke verhoging van 50% gevorderd. De werkgever heeft de kantonrechter verzocht de wettelijke verhoging te matigen naar nihil, gelet op zijn financiële en gezondheidsproblemen.
De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 30% vanwege de financiële problemen van zijn bedrijf en omdat het voor de werkgever onduidelijk was of er een cao moest worden toegepast en welke cao dat dan zou moeten zijn. De achterstand in de betaling van het loon die hierdoor is ontstaan komt weliswaar voor zijn risico, maar is aan de andere kant ook niet volledig verwijtbaar. Dit betekent dat de werkgever aan de werknemer ook nog 30% van het achterstallige loon van € 2.759,35 bruto zal moeten betalen. Dat is een bedrag van € 827,81.
Loon doorbetalen tot loondoorbetalingsverplichting stopt
De werkgever moet vanaf 1 augustus 2024 het loon van de werknemer van € 2.117,89 bruto per maand doorbetalen tot aan de datum waarop de loondoorbetalingsverplichting stopt. Ook deze vordering wijst de kantonrechter toe.
Afdracht pensioenpremie
De werknemer vordert de werkgever te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan haar bewijs te verstrekken dat hij over de periode vanaf 1 januari 2024 de pensioenpremies aan het Pensioenfonds Metaal & Techniek heeft afgedragen conform de eisen van het pensioenfonds en, voor zover de werkgever daartoe niet is overgegaan, de werkgever te veroordelen tot afdracht van deze premies.
De werknemer stelt ter onderbouwing van deze vordering dat zij gelet op de betalingsproblemen van de werkgever vreest dat de werkgever ook niet aan deze betalingsverplichting heeft voldaan en dat uit de opgave van het pensioenfonds blijkt dat er per 31 december 2023 geen pensioengevend salaris is.
De werkgever heeft verklaard dat hij maandelijks € 319,97 aan Pensioenfonds Metaal & Techniek betaalt en heeft ter onderbouwing van deze stelling een factuur van het pensioenfonds voor betaling van de pensioenpremie over de maand juni 2024 in het geding gebracht. Hieruit blijkt echter niet dat hij vanaf januari 2024 pensioenpremies heeft afgedragen. De werkgever heeft dit ook niet op een andere manier aangetoond. De vordering van de werknemer wordt daarom toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
De werknemer heeft verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de werknemer het vonnis direct kan (laten) uitvoeren als de werkgever niet aan het vonnis voldoet. De werkgever kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als hij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist.
De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval het belang van de werknemer om haar loon uitbetaald te krijgen en daarmee in haar levensonderhoud te voorzien zwaarder weegt dan het belang van de werkgever om dit loon in afwachting van de uitkomst van een eventueel hoger beroep nog niet te hoeven betalen. Daarom wordt het vonnis volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 11 september 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5563