De werkgever heeft salaris over de gehele maand oktober 2021 aan de werknemer uitbetaald. De werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst met de werkgever tijdens de proeftijd opgezegd en heeft dus niet de gehele maand oktober 2021 bij de werkgever gewerkt.
De werkgever vordert daarom terugbetaling van het onverschuldigde deel aan salaris (een bedrag van € 687,16). Ondanks verzoeken en aanmaningen is de werknemer niet tot terugbetaling overgegaan. De werkgever was genoodzaakt om de vordering uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken en om de werknemer uiteindelijk te dagvaarden. De kosten die de werkgever hiervoor heeft gemaakt, moeten door de werknemer worden betaald.
De werknemer is het hier niet mee eens. Hij geeft aan dat hij niet op de hoogte was dat er te veel salaris aan hem was uitbetaald. Hij heeft niet tot 15 oktober 2021 gewerkt, maar nog vijf dagen extra. Dat is mondeling met zijn teamleider besproken.
Verder is de werknemer het niet eens met alle kosten die erbij zijn gekomen. De werknemer heeft geen brieven of betalingsherinneringen van de werkgever ontvangen, ook niet van de incassogemachtigde van de werkgever. De dagvaarding was het eerste wat de werknemer heeft ontvangen.
Exacte uittredingsdatum?
Partijen zijn het erover eens dat er over de gehele maand oktober 2021 salaris aan de werknemer is uitbetaald, terwijl de werknemer niet de gehele maand oktober 2021 heeft gewerkt. Partijen verschillen echter van mening over de exacte datum van uitdiensttreding en daarmee over de hoogte van het bedrag dat door de werknemer aan de werkgever terugbetaald moet worden.
Volgens de werkgever heeft de werknemer tot en met 15 oktober 2021 gewerkt. Hij verwijst daarbij naar de door haar overgelegde stukken waarin die datum als uitdiensttreding staat vermeld.
Vijf dagen extra gewerkt
De werknemer heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij na 15 oktober 2021 nog vijf dagen extra heeft gewerkt. Dat was mondeling met zijn teamleider besproken en per mail aan hem bevestigd.
Mailbericht
De kantonrechter heeft de werknemer in de gelegenheid gesteld om zijn stelling dat hij na 15 oktober 2021 nog extra dagen heeft gewerkt nader te onderbouwen. De werknemer heeft na de mondelinge behandeling een mailbericht van 20 oktober 2021 HR Support NL overgelegd, waarin het volgende staat: “Geachte Heer […] , Bij deze bevestigen wij u uit dienst treding per 22-10-2021. Hierbij is er mondeling overeengekomen dat u uw proeftijd nog af werkt”.
Geen afspraak over doorwerken in proeftijd
Vervolgens heeft de kantonrechter de werkgever in de gelegenheid gesteld om onder meer te reageren op de door de werknemer overgelegde mailbericht van 20 oktober 2021. De werkgever heeft aangegeven dat hij na grondig onderzoek dit mailbericht niet in de administratie heeft aangetroffen. De werkgever betwist dat dit mailbericht door hem aan de werknemer is gezonden. De voormalig teamleider betwist dat een afspraak is gemaakt dat de werknemer in de proeftijd nog zou doorwerken.
Tot en met 15 oktober 2021 gewerkt
De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer met het alleen overleggen van een mailbericht van 20 oktober 2021 onvoldoende heeft weersproken dat hij zijn werkzaamheden tot en met 15 oktober 2021 heeft verricht.
De werknemer heeft verder geen andere feiten of andere omstandigheden aangevoerd of bijvoorbeeld werkroosters overgelegd waaruit blijkt dat hij na 15 oktober 2021 daadwerkelijk nog werkzaamheden voor de werkgever heeft verricht. Daarom wordt uitgegaan dat de werknemer tot en met 15 oktober 2021 heeft gewerkt en dat hij tot die datum recht heeft op betaling van het salaris. Hetgeen meer is uitbetaald, moet de werknemer aan de werkgever terugbetalen.
Vordering van € 687,16 toegewezen
Aan de werkgever is de gelegenheid geboden om uitleg te geven hoe hij aan de hoofdsom van € 687,16 komt. Bij akte van 21 november 2022 heeft hij toegelicht hoe deze hoofdsom is opgebouwd. De werknemer heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat hiervan wordt uitgegaan. Het gevorderde bedrag van € 687,16 wijst de kantonrechter dan ook toe.
Wettelijke rente
De wettelijke rente van € 6,77 berekend tot en met 6 juli 2022 wordt toegewezen, omdat de werkgever genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald.
Buitengerechtelijke kosten
De werkgever maakt aanspraak op de buitengerechtelijke kosten. Artikel 6:96 lid 6 BW vereist voor toewijzing van deze vordering dat de werknemer door de werkgever kosteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen vanaf de dag na aanmaning, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling (de veertiendagenbrief).
Veertiendagenbrief
De veertiendagenbrief heeft pas werking als deze de schuldenaar ook daadwerkelijk bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Het is aan de werkgever om te bewijzen dat de werknemer de veertiendagenbrief heeft ontvangen en aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. De werkgever stelt op 3 januari 2022 de veertiendagenbrief aan de werknemer te hebben gestuurd.
Daadwerkelijk bereikt niet aantoonbaar
Aangezien de werknemer de ontvangst hiervan betwist en niet is gebleken dat deze brief ook daadwerkelijk per aangetekende post of per aangetekende email is verzonden, kan niet worden vastgesteld dat deze brief door de werknemer is ontvangen en dus aan het vereiste van artikel 3:37 lid 3 BW is voldaan. Het enkele feit dat de door de werkgever bedoelde brieven zijn gezonden aan het juiste adres van de werknemer wil nog niet zeggen dat deze de werknemer daadwerkelijk hebben bereikt.
Vordering afgewezen
Nu de werkgever hierover geen concreet bewijsaanbod heeft gedaan, wordt hij daarom niet tot het leveren van bewijs toegelaten. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten wijst de kantonrechter af.
Salaris terugbetalen
De kantonrechter veroordeelt de werknemer om aan de werkgever tegen kwijting te betalen € 693,93, met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2022 tot de dag van volledige betaling.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 14 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3308