De werknemer woont en werkt sinds 2 januari 2017 in Nederland. Hij is op 1 december 2018 in dienst getreden bij de werkgever.
De werknemer beschikt op 1 december 2018 (bij de aanvang van zijn werkzaamheden bij de werkgever) niet over een rechtsgeldige 30%-regeling.
Geen specifieke deskundigheid
Een eerder afgegeven 30%-beschikking van de werknemer is met terugwerkende kracht komen te vervallen, omdat de werknemer tijdens een vorig dienstverband niet voldeed aan de eis van specifieke deskundigheid.
Van 1 mei 2019 tot 1 mei 2020 is de werknemer door de werkgever uitgezonden naar een ander land. De uitzending is vastgelegd in een addendum op de bestaande arbeidsovereenkomst met de werkgever. Op 1 mei 2020 is de werknemer teruggekeerd uit het land en (wederom) in Nederland werkzaam.
Namens de werknemer en de werkgever is op 9 juli 2020 een verzoek ingediend tot toepassing van de 30%-bewijsregeling per 1 mei 2020. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
Verzoek 30%-regeling terecht afgewezen
De rechtbank beoordeelt of het verzoek van 9 juli 2020 terecht is afgewezen. Partijen houdt verdeeld of de werknemer voldoet aan de voorwaarden van artikel 10e, vierde lid, van het UBLB. Op die vraag spitst het geschil zich toe. Meer specifiek gaat de rechtbank in op de vraag of voor toepassing van genoemd artikel van belang is of aan de werknemer bij vertrek uit Nederland een beschikking voor de 30%-bewijsregel is afgegeven. De rechtbank oordeelt dat het verzoek terecht is afgewezen.
Werknemer: voldaan aan voorwaarden
De werknemer stelt dat hij op 1 mei 2020 voldoet aan de voorwaarden van artikel 10e, vierde lid van het UBLB, omdat zijn eerdere tewerkstelling in Nederland niet eerder dan acht jaren voor de nieuwe tewerkstelling is aangevangen.
Dat hij, voor zijn vertrek naar het buitenland, geen 30%-beschikking bezat, en/of hij destijds niet kwalificeerde voor de bewijsregel, is niet relevant, aldus de werknemer.
Ter onderbouwing verwijst de werknemer naar de tekst van artikel 10e, vierde lid van het UBLB. Hierin staat niet expliciet verwoord dat de werknemer tijdens de eerdere tewerkstelling in Nederland een rechtsgeldige beschikking tot toepassing van de 30%-bewijsregel had.
Inspecteur: niet voldaan aan voorwaarden
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de werknemer op 1 mei 2020 niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van dit artikel, omdat hij tijdens zijn eerdere tewerkstelling in Nederland geen rechtsgeldige beschikking tot toepassing van de 30%-bewijsregel had.
Volgens de inspecteur is artikel 10e, vierde lid van het UBLB niet tot stand gekomen om de situatie van de werknemer te regelen en hij verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis.
Ingekomen werknemer
Artikel 10e, tweede lid, aanhef en sub b van het UBLB (tekst 2020) luidt als volgt:
“Verstaan wordt onder:
(…)
b. ingekomen werknemer: door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven, of naar een inhoudingsplichtige gezonden werknemer in de zin van artikel 2 van de wet:
1° met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is; en
2° die in meer dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvang van de tewerkstelling in Nederland woonachtig was op een afstand van meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland exclusief de territoriale zee van Nederland en de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone.”
150-kilometergrens voor > 2/3 van 24 maanden
Artikel 10e, vierde lid van het UBLB (tekst 2020) luidt als volgt:
“De in het tweede lid, onderdeel b, onder 2°, opgenomen voorwaarde geldt niet indien de door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven, of naar een inhoudingsplichtige gezonden werknemer in de zin van artikel 2 van de wet meer dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvang van een eerdere tewerkstelling in Nederland woonachtig was op een afstand van meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland exclusief de territoriale zee van Nederland en de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, en die eerdere tewerkstelling niet eerder dan acht jaren voor de nieuwe tewerkstelling is aangevangen.”
Onbedoeld effect ongedaan gemaakt
De parlementaire geschiedenis van artikel 10e, vierde lid van het UBLB1 vermeldt onder meer het volgende:
“De wijzigingen in de 30%-regeling die met ingang van 1 januari 2012 zijn ingevoerd, bleken een onbedoeld effect te hebben voor ingekomen werknemers die na een periode van verblijf en tewerkstelling in Nederland onder de 30%-regeling een periode in het buitenland verblijven en na die periode weer terugkeren naar Nederland en dan door de toepassing van de grens van 150 kilometer niet meer in aanmerking komen voor de 30%-regeling. Dit onbedoelde effect wordt met de hier opgenomen wijzigingen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 ongedaan gemaakt.”
Bij de artikelsgewijze toelichting staat bovendien dat de uitzondering is bedoeld voor “de werknemer ten aanzien van wie de 30%-regeling eerder al is toegepast”.
Slechts 12 maanden meer dan 150 km afstand
De rechtbank stelt voorop dat de werknemer op 1 mei 2020 niet aan de hoofdregel van artikel 10e, tweede lid, aanhef en sub b onder 2° van het UBLB voldeed. De werknemer woonde in de 24 maanden voorafgaand aan 1 mei 2020 slechts 12 maanden (van 1 mei 2019 tot 1 mei 2020) op een afstand van meer dan 150 kilometer van de Nederlandse grens.
Geen rechtsgeldige beschikking
Vast staat ook dat de werknemer voor zijn vertrek naar dat andere land geen rechtsgeldige beschikking tot toepassing van de 30%-bewijsregel had.
De rechtbank volgt de werknemer niet in zijn betoog over de toepassing van artikel 10e, vierde lid van het UBLB. Weliswaar staat niet letterlijk in de tekst van artikel 10e, vierde lid van het UBLB dat de 30%-regeling van toepassing was of van toepassing kon zijn, maar uit de ratio van de bepaling blijkt wel dat daaraan voldaan moet zijn.
30%-bewijsregel niet verliezen bij tijdelijk verblijf buiten NL binnen looptijd
De rechtbank baseert zich hierbij op de parlementaire geschiedenis van de in artikel 10e, vierde lid van het UBLB genoemde uitzondering. Volgens de rechtbank blijkt hieruit dat de wetgever wilde voorkomen dat een werknemer de 30%-bewijsregel verliest bij een tijdelijk verblijf buiten Nederland binnen de looptijd van de regeling.
Dit betekent dat de werknemer slechts een beroep kan doen op artikel 10e, vierde lid van het UBLB, indien hij (direct) voorafgaand aan zijn tijdelijke verblijf in het buitenland in aanmerking kwam voor de 30%-bewijsregel.
Geen beroep doen op uitzondering
Werknemers die voor vertrek naar het buitenland, op grond van hoofdstuk 4A van het UBLB, niet (of op enig moment niet meer) kwalificeren voor toepassing van de 30%-regeling, kunnen volgens de rechtbank, bij terugkeer in Nederland geen beroep doen op de uitzondering.
Geen recht op toepassing 30%-regeling
Het argument dat de werknemer mogelijkerwijs op enig moment wel in aanmerking kon komen voor de 30%-regeling, maar geen beschikking had, kan hem niet baten. Vast staat dat de werknemer voorafgaand aan zijn tijdelijke verblijf in het buitenland geen rechtsgeldige beschikking had en gesteld noch aannemelijk is geworden dat de werknemer voor dat verblijf in het buitenland wel in aanmerking had kunnen komen voor de toepassing van de 30%-regeling.
Het beroep van de werknemer is ongegrond.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:848